ECLI:NL:CBB:2023:640

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
22/1353
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep inzake subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 21 november 2023, wordt de minister van Economische Zaken en Klimaat veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in verband met een beroep dat door [naam 1] is ingetrokken. Het College oordeelt dat de minister aan [naam 1] is tegemoetgekomen door een subsidie op grond van de TVL voor het derde kwartaal van 2021 te verlenen, nadat de minister eerder besluiten had ingetrokken en herroepen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een beslissing te komen.

Het College stelt vast dat [naam 1] zijn beroep heeft ingetrokken na een eerdere zitting op 27 juli 2023, en dat dit gebeurde na een besluit van de minister op 25 augustus 2023, waarin werd vastgesteld dat [naam 1] recht had op vergoeding van wettelijke rente vanwege een te late uitbetaling van de subsidie. Bij de intrekking van het beroep heeft [naam 1] verzocht om vergoeding van gemaakte kosten, waaronder reiskosten en verletkosten. De minister heeft een deel van deze kosten erkend, maar het College oordeelt dat de minister ook verantwoordelijk is voor de proceskosten.

De hoogte van de proceskosten wordt vastgesteld aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het College komt tot de conclusie dat de minister [naam 1] moet vergoeden voor de reiskosten van € 31,90 en de verletkosten van € 55,-, wat leidt tot een totaalbedrag van € 86,90. De verplichting om het griffierecht van € 184,- te vergoeden, is ook aan de minister opgelegd. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1353
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen
[naam 1], handelend onder de naam
[naam 2]( [naam 1] ), te [woonplaats]
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: drs. E.S.M. Slot en mr. E. Brouwers)

Samenvatting

In deze uitspraak veroordeelt het College de minister tot vergoeding van de proceskosten in beroep omdat de minister aan [naam 1] is tegemoetgekomen.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om de minister te veroordelen in de proceskosten. Artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 Indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld, zo bepaalt artikel 8:75a van de Awb.
3 Met het besluit van 15 juni 2023 heeft de minister het besluit van 23 mei 2022 ingetrokken, het besluit van 12 november 2021 herroepen en alsnog een subsidie op grond van de TVL voor Q3 2021 aan [naam 1] verleend. Het College stelt vast dat [naam 1] het beroep na de zitting van 27 juli 2023 met zijn e-mail van 18 september 2023 heeft ingetrokken. Reden hiervoor is dat de minister op 25 augustus 2023 een besluit heeft genomen waarin hij concludeert dat [naam 1] recht heeft op vergoeding van de wettelijke rente omdat de minister zijn subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) te laat heeft uitbetaald.
4 [naam 1] heeft tegelijk met de intrekking van het beroep verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting op 27 juli 2023: € 50,- reiskosten en € 55,- verletkosten. De minister stelt zich op het standpunt dat [naam 1] in aanmerking komt voor vergoeding van € 33,60 reiskosten. De reisafstand van het adres van [naam 1] naar het Paleis van Justitie in Den Haag bedraagt 60 km. De reiskosten bedragen daarom € 0,28 x 60 x 2 = € 33,60. De minister kan zich vinden in de opgegeven verletkosten en verzoekt het College deze vast te stellen op € 55,-.
5 Het College is van oordeel dat de minister met het besluit van 25 augustus 2023 ook wat betreft de wettelijke rente aan [naam 1] is tegemoetgekomen. Nu de minister [naam 1] pas ten tijde van deze beroepsprocedure is tegemoetgekomen, ziet het College aanleiding de minister tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.
6 De vaststelling van de hoogte van de proceskosten vindt plaats aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Uit artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb volgt dat de reiskosten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Uit laatstgenoemde bepaling volgt dat [naam 1] in aanmerking komt voor vergoeding van de reiskosten per openbaar vervoer (laagste klasse). De kosten voor een reis per openbaar vervoer (laagste klasse) van het adres van [naam 1] in [woonplaats] naar het Paleis van Justitie in Den Haag en weer terug bedragen € 31,90. Het College zal de minister veroordelen tot vergoeding van deze kosten.
7 Gelet op het standpunt van de minister zal het College de minister daarnaast veroordelen tot vergoeding van de verletkosten van [naam 1] tot een bedrag van € 55,-.
8 Ter voorlichting aan partijen merkt het College nog op dat de verplichting om het griffierecht ten bedrage van € 184,- te vergoeden voor de minister rechtstreeks voortvloeit uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.

Beslissing

Het College veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 86,90.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.
w.g. H.L. van der Beek w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.