ECLI:NL:CBB:2023:630

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
21/1377
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL-regeling voor ontbonden B.V. zonder economische activiteiten

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 november 2023, betreft het een beroep van [naam 1] B.V. tegen de afwijzing van hun aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat [naam 1] per 30 september 2020 was ontbonden. De minister stelde dat de rechtspersoon niet meer bestond en daarom geen subsidieaanvraag kon indienen. [naam 1] betoogde echter dat zij nog steeds als rechtspersoon bestond, ondanks de ontbinding, en dat zij recht had op de subsidie omdat zij nog steeds kosten maakte en een procedure tegen de bank had lopen.

Tijdens de zitting op 30 januari 2023 werd duidelijk dat de minister zich op het standpunt stelde dat [naam 1] niet in aanmerking kwam voor de subsidie omdat er in de subsidieperiode geen economische activiteiten meer plaatsvonden. Het College oordeelde dat de ontbinding van de B.V. niet betekende dat zij geen subsidieaanvraag kon doen, aangezien de vereffening van het vermogen nog niet was geëindigd. Echter, het College volgde de minister in het standpunt dat [naam 1] niet voldeed aan de eisen voor een MKB-onderneming, omdat er geen bewijs was van voortgezette economische activiteiten in de subsidieperiode.

Het College concludeerde dat [naam 1] niet in aanmerking kwam voor de gevraagde subsidie, maar oordeelde wel dat de minister in bezwaar niet van een hoorzitting mocht afzien, omdat [naam 1] niet de gelegenheid had gekregen om haar standpunt te onderbouwen. Desondanks leidde dit gebrek niet tot vernietiging van het besluit, omdat het College aannam dat [naam 1] hierdoor niet was benadeeld. Het beroep werd ongegrond verklaard, maar het College droeg de minister op het betaalde griffierecht aan [naam 1] te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V. i.l., te [plaats] ( [naam 1] ),

(gemachtigde [naam 2] )
en

de minister van Economische zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. van den Brink, mr. M.P. Beudeker en mr. C.C. Ruijsbroek)

Procesverloop

Met het besluit van 2 juni 2021 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van [naam 1] voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 20 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard en het afwijzingsbesluit gehandhaafd.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de vennootschap en de minister deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
[naam 1] heeft op 10 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL voor Q1 van 2021 (de subsidieperiode).
1.2
In het bestreden besluit heeft de minister de afwijzing van de aanvraag gebaseerd op de omstandigheid dat [naam 1] per 30 september 2020 is ontbonden. Op het moment van de subsidieaanvraag bestond de rechtspersoon [naam 1] dus niet meer, anders dan ter vereffening van haar vermogen als bedoeld in artikel 2:19 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zij kon daarom volgens de minister geen TVL-aanvraag doen. Daarnaast kan [naam 1] niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de vaste lasten in een periode dat zij niet meer bestond. De minister heeft daarbij opgemerkt dat uit de inschrijving in de Kamer van Koophandel niet is gebleken dat de onderneming is voortgezet.
Wettelijk kader
2 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Standpunt van [naam 1]
3.1
[naam 1] betoogt dat zij recht heeft op TVL-subsidie. Het feit dat zij in liquidatie is getreden, neemt niet weg dat zij als rechtspersoon is blijven bestaan. Zij wijst daarbij op artikel 2:19, vijfde lid, van het BW en een folder van de Kamer van Koophandel. Zij heeft nog steeds een inschrijving in het handelsregister en voldoet ook overigens aan de eisen van de TVL. Zij is actief en heeft inkomsten en maakt ook kosten, namelijk accountantskosten, kosten voor huur en juridische kosten vanwege een lopende procedure tegen de bank. Feitelijk is er niet veel veranderd ten opzichte van de periode voor de ontbinding. De aandeelhouder van [naam 1] heeft in verband daarmee het besluit tot ontbinding herroepen en onderzocht wordt of dit met terugwerkende kracht kan worden geformaliseerd.
3.2
[naam 1] voert ook aan dat de minister haar ten onrechte niet heeft gehoord.
Door een medewerker van RVO is tijdens telefonisch contact in de bezwaarprocedure gesteld dat [naam 1] niet meer bestond omdat zij in liquidatie was getreden. Hierop heeft [naam 1] aangeboden nadere bewijsstukken op te sturen waaruit blijkt dat zij nog steeds bestaat en actief is. Vervolgens is het bestreden besluit toegezonden, zonder dat zij in de gelegenheid is gesteld haar standpunt te onderbouwen.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt in het verweerschrift dat niet gebleken is dat de ontbinding is herroepen; in het handelsregister staat nog steeds dat [naam 1] per 30 oktober 2020 is ontbonden. In het handelsregister staat ook dat de vereffenaar op 9 oktober 2020 een rekening en verantwoording heeft gedeponeerd. De minister wijst erop dat een ontbonden rechtspersoon, zoals [naam 1] , uitsluitend nog bestaat ter vereffening van het vermogen of ter afwikkeling van een lopende procedure. De subsidieaanvraag heeft daarop geen betrekking en [naam 1] was daarom niet bevoegd die te doen. De diverse kosten die [naam 1] stelt te maken ter ondersteuning van haar standpunt dat er nog economische activiteiten zijn, zien uitsluitend op de vereffening en de afwikkeling van de voor de ontbinding gestarte procedure tegen de bank. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat voor de TVL-aanvraag geen sprake meer was van een onderneming. De minister wijst er verder op dat in geval van een kennelijk ongegrond of niet ontvankelijk bezwaar, op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden afgezien van het horen.
Oordeel van het College
5.1
Vast staat dat [naam 1] per 30 september 2020 is ontbonden. Een eventuele herroeping van het ontbindingsbesluit door de aandeelhouder heeft daarin geen verandering gebracht. Zoals [naam 1] ook heeft bevestigd, brengt het enkele herroepen van een ontbindingsbesluit door de aandeelhouder niet mee dat de ontbinding ongedaan wordt gemaakt.
5.2
Anders dan de minister stelt, betekent de ontbinding niet dat [naam 1] als besloten vennootschap in liquidatie geen subsidieaanvraag kon doen. In artikel 2:19, vijfde lid, van het BW is bepaald dat de rechtspersoon na ontbinding blijft voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. Niet in geschil is dat de vereffening van het vermogen van [naam 1] niet is geëindigd. [naam 1] heeft in dit verband onbetwist gesteld dat zij een procedure tot schadevergoeding tegen de bank heeft aangespannen en dat die procedure nog loopt. Dit betekent dus dat de rechtspersoon [naam 1] is blijven voortbestaan. Dat betekent ook dat zij ten tijde van de subsidieaanvraag rechtshandelingen kon verrichten en een subsidieaanvraag kon indienen. De stelling van de minister dat de subsidieaanvraag geen betrekking heeft op de vereffening van het vermogen, wat daar ook van zij, maakt dat niet anders. De subsidieaanvraag is namens [naam 1] gedaan en zij is daarop niet teruggekomen. Het College volgt de minister daarom niet in het standpunt dat geen sprake is van een rechtsgeldig gedane subsidieaanvraag.
5.3
Het College begrijpt het bestreden besluit zo dat de minister zich daarin ook op het standpunt stelt dat [naam 1] niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de TVL, omdat in de subsidieperiode geen sprake meer was van een onderneming die economische activiteiten verrichte. Het College volgt dat standpunt van de minister wel. Het College overweegt daarover het volgende.
5.4
Uit artikel 2.2.1, eerste lid, van de TVL volgt dat de subsidie wordt verstrekt aan een MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021. In het tweede lid is bepaald dat de subsidie enkel wordt verstrekt aan een MKB-onderneming die voldoet aan een aantal eisen. Uit deze bepalingen vloeit voort dat de MKB-onderneming in de subsidieperiode (nog) moet bestaan. De TVL (artikel 1.1) verwijst voor het begrip “MKB-onderneming” naar artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007. Daarin staat, voor zover hier relevant, dat in het handelsregister wordt ingeschreven een in Nederland gevestigde onderneming die toebehoort aan een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. In het handelsregister staat bij de besloten vennootschap in liquidatie geen onderneming (meer) ingeschreven. Er zijn ook geen ondernemingsactiviteiten met bijbehorende SBI-code vermeld. [naam 1] heeft in dit verband ter zitting verklaard dat bij de opgave van de ontbinding van de vennootschap is opgegeven dat de onderneming is beëindigd. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ondernemingsactiviteiten desondanks zijn voortgezet. De minister heeft zich naar het oordeel van het College terecht op het standpunt gesteld dat uit de stukken die [naam 1] in beroep heeft overgelegd slechts blijkt van gemaakte kosten die zien op de vereffening. Er zijn geen bewijzen van ondernemingsactiviteiten overgelegd.
5.5
Het voorgaande betekent dat ten tijde van de aanvraag en de subsidieperiode geen sprake (meer) was van een MKB-onderneming. Om die reden komt [naam 1] niet voor de gevraagde subsidie in aanmerking. De minister heeft de afwijzing van de aanvraag daarom terecht gehandhaafd.
5.6
Het College is het ten slotte met [naam 1] eens dat de minister niet van een hoorzitting mocht afzien. De minister heeft zich in bezwaar voor het eerst op de in het handelsregister geregistreerde ontbinding van de vennootschap beroepen. Onbetwist is dat [naam 1] wilde onderbouwen dat zij desondanks nog bestond en activiteiten verrichtte. De minister had [naam 1] daarom in de gelegenheid moeten stellen dat in een hoorzitting toe te lichten, temeer omdat zij daar eerder in de procedure geen gelegenheid voor had gehad. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:2, eerste lid van de Awb genomen. Dat gebrek leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat aannemelijk is dat [naam 1] door dit gebrek niet is benadeeld (artikel 6:22 van de Awb). Zij heeft haar standpunt in beroep namelijk alsnog kunnen toelichten en onderbouwen.
Conclusie
6 Het beroep is ongegrond.
7 Vanwege het onder 5.6 genoemde gebrek ziet het College aanleiding om te bepalen dat het door [naam 1] betaalde griffierecht aan haar wordt vergoed. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 360,- aan [naam 1] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2023.
w.g. C.T. Aalbers w.g. A. Verhoeven

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:2, eerste lid
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 2:19
1. Een rechtspersoon wordt ontbonden:
a. door een besluit van de algemene vergadering of, indien de rechtspersoon een stichting is, door een besluit van het bestuur tenzij in de statuten anders is voorzien;
(…)
4. Indien de rechtspersoon op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft, houdt hij alsdan op te bestaan. In dat geval doet het bestuur of, bij toepassing van artikel 19a, de Kamer van Koophandel, daarvan opgaaf aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven.
5. De rechtspersoon blijft na ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. In stukken en aankondigingen die van hem uitgaan, moet aan zijn naam worden toegevoegd: in liquidatie.
6. De rechtspersoon houdt in geval van vereffening op te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt. De vereffenaar of de faillissementscurator doet aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven, daarvan opgaaf.
(…)
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 1 (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
MKB-onderneming:in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 (…);
Artikel 2.2.1.a1 (begripsbepalingen)
1. In deze paragraaf word verstaan onder:
(…)
getroffen MKB-onderneming: MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2.2.1, tweede lid, onderdelen c, d en e;
Artikel 2.2.1. (verstrekking subsidie)
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen
MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;
e. die:
1°.voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
–ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
–een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°.voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
Handelsregisterwet

Artikel 5In het handelsregister worden de volgende ondernemingen ingeschreven:a. een onderneming die in Nederland is gevestigd en die toebehoort aan een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een maatschap, een rederij, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij, een vereniging, een stichting, een kerkgenootschap of een publiekrechtelijke rechtspersoon;(…)