ECLI:NL:CBB:2023:63
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 voor Q1 2021
Op 14 februari 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen de minister van Economische Zaken en Klimaat en [naam 1] B.V., handelend onder de naam [naam 2]. De vennootschap had een aanvraag ingediend voor een subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister heeft deze aanvraag afgewezen omdat de vennootschap niet voldeed aan de eis van ten minste 30% omzetverlies, waarbij het referentiekwartaal is vastgesteld op Q1 2019. De vennootschap heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 15 december 2022 is de zaak behandeld. De vennootschap stelde dat zij in mei/juni 2018 is begonnen met haar activiteiten en dat zij in Q1 2019 nog geen omzet had, waardoor zij niet aan de eis van omzetverlies voldeed. De vennootschap vroeg om een afwijkende referentieperiode, maar de minister heeft dit verzoek afgewezen. Het College oordeelde dat de minister terecht de standaardreferentieperiode van Q1 2019 heeft gehanteerd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking rechtvaardigden.
Het College concludeerde dat de beroepsgronden van de vennootschap niet slagen en dat de minister terecht heeft afgewezen. De uitspraak benadrukt dat de regeling geen mogelijkheid biedt voor uitzonderingen en dat de keuze voor de referentieperiode door de regelgever bewust is gemaakt. De vennootschap blijft zonder subsidie voor Q1 2021, terwijl haar aanvragen voor 2022 wel zijn goedgekeurd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.