2.2Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming erkent dat zij te laat was met het indienen van de TVL-aanvraag, maar volgens haar is het onevenredig om de aanvraag om die reden af te wijzen. Door een vergissing is de aanvraag één werkdag te laat ingediend. De onderneming verkeerde door de coronacrisis in een onzekere en drukke periode, en dacht dat zij niet in aanmerking kwam voor een subsidie. Toen zij erachter kwam dat het mogelijk was om een alternatieve referentieperiode te kiezen, was de aanvraagtermijn net verstreken. De minister zou de menselijke maat in acht moeten nemen en deze termijnoverschrijding niet moeten afstraffen. De TVL is namelijk bedoeld om bedrijven in een periode van zwaar weer tegemoet te komen. Alleen kijken naar de formele eisen past daar niet bij. De onderneming heeft de TVL-subsidie hard nodig en zou daarvoor op basis van de omzetcijfers ook in aanmerking komen. Verder heeft de onderneming ten onrechte niet de kans gekregen om haar bezwaren toe te lichten tijdens een hoorzitting.
Standpunt van de minister
4 Volgens de minister is de (pro-forma-)aanvraag van de onderneming terecht afgewezen, omdat de aanvraag op 23 augustus 2021 en daarmee te laat is ingediend. Dat binnen de aanvraagperiode geen aanvraag is ingediend staat niet ter discussie. De minister begrijpt dat het voor de onderneming een drukke en hectische periode is geweest, maar het blijft haar verantwoordelijkheid om tijdig een aanvraag in te dienen. De onderneming heeft buiten de aanvraagtermijn contact opgenomen met haar accountant. Niet gebleken is dat zij dit niet eerder kon doen.
Beoordeling door het College
5 Zoals hiervoor onder 2.1 is vermeld, volgt uit artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL, dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als deze niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
6 Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag na afloop van de in de TVL opgenomen aanvraagperiode heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst. 7 In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Zoals het College eerder heeft geoordeeld (zie onder meer de uitspraak van 9 maart 2021, ECLI:NL:CBB:2021:258, onder 7.3) is het aan de onderneming als professionele marktdeelnemer om zich tijdig te informeren over de periode waarbinnen de subsidie voor Q2 van 2021 kon worden aangevraagd. De drukte en onzekerheid die de onderneming ondervond, wijken niet in relevante mate af van de situatie waarin andere ondernemingen ten gevolge van de pandemie verkeerden. Een groot aantal ondernemingen is wel in staat gebleken om binnen de aanvraagtermijn een TVL-aanvraag in te dienen. Dat de onderneming te laat erachter kwam dat een alternatieve referentieperiode kon worden gekozen, komt voor haar risico. Dat de aanvraag maar één (werk)dag te laat is ingediend, vormt op zichzelf evenmin reden om de afwijzing van de aanvraag in strijd met het evenredigheidsbeginsel te achten. 8 De minister heeft in dit geval mogen afzien van het horen van de onderneming in bezwaar. De beslissing om te horen moet worden genomen op basis van wat in bezwaar is aangevoerd. Gelet op het bezwaarschrift was op voorhand duidelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is, zoals bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
9 Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
10 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.