ECLI:NL:CBB:2023:60

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
21/1526
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over wijziging vastelastenpercentage voor reisbranche in subsidie regeling COVID-19

In deze tussenuitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 7 februari 2023, zaaknummer 21/1526, staat de wijziging van het vastelastenpercentage voor de reisbranche centraal. De minister van Economische Zaken en Klimaat had op 7 april 2021 een subsidie van € 10.467,76 vastgesteld voor [naam 1] op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL 1). Dit percentage was vastgesteld op vier procent. Echter, [naam 1] betwistte deze vaststelling en stelde dat het percentage ten onrechte niet was aangepast naar zes procent, zoals in latere regelingen was vastgesteld. De minister verklaarde het bezwaar van [naam 1] ongegrond, waarop [naam 1] beroep instelde.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2022 werd de minister gevraagd om toelichting over de wijziging van het percentage. Het College oordeelde dat er onvoldoende informatie was verstrekt om een beslissing te nemen. Daarom werden er nadere vragen geformuleerd aan de minister, waarbij onder andere werd gevraagd naar de cijfers van het CBS waarop de percentages zijn gebaseerd en de reden voor de wijziging van vier naar zes procent. Het College gaf de minister vier weken de tijd om te reageren op deze vragen, waarna [naam 1] de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. De beslissing om verdere stappen aan te houden werd ook genomen, in afwachting van de antwoorden van de minister.

Uitspraak

tussenbeslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1526

tussenbeslissing van 7 februari 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] ,
h.o.d.n. [naam 2], appellante ( [naam 1] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder (minister)

(gemachtigde: mr. M. van den Brink en mr. M.P. Beudeker).

Procesverloop

Met het besluit van 7 april 2021 (het subsidiebesluit) heeft de minister de aan [naam 1] verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL 1) voor de periode juni tot en met september 2020 definitief vastgesteld op € 10.467,76.
Met het besluit van 23 november 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 31 oktober 2022 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 3] namens [naam 1] en de gemachtigden van de minister.
De behandeling van het beroep is tijdens de zitting aangehouden, om de minister de gelegenheid te geven om nadere informatie te verschaffen aan het College. Op 16 november 2022 heeft de minister een nader stuk ingediend. Op 23 november 2022 heeft [naam 1] daarop haar reactie gegeven.

Overwegingen

1. Uit de TVL 1 volgt dat ondernemingen alleen in aanmerking komen voor subsidie als hun vaste lasten meer bedragen dan € 4.000. De vaste lasten worden bepaald op basis van een forfaitaire berekening, aan de hand van de omzet in de referentieperiode. Deze omzet wordt vervolgens vermenigvuldigd met een gemiddelde verhouding tussen vaste lasten en omzet. Deze verhouding is opgenomen in de bijlage bij de TVL.
2. De minister heeft bij de vaststelling van de subsidie voor de maanden juni tot en met september 2020 voor de reisbranche een vastelastenpercentage gehanteerd van vier procent. Dat is het percentage dat volgens de bijlage bij de TVL 1 in de reisbranche de gemiddelde verhouding tussen de vaste lasten en de omzet weergeeft.
3. Volgens [naam 1] zou dat een percentage van zes procent moeten zijn. In de TVL die geldt vanaf het vierde kwartaal van 2020 wordt een vastelastenpercentage van zes procent gehanteerd. Volgens [naam 1] is die verhoging van vier naar zes procent een correctie op basis van cijfers van het CBS die ook zien op de hier geldende subsidieperiode juni tot en met september 2020. De overheid heeft de gemaakte fout: het percentage van vier procent, niet met terugwerkende kracht gecorrigeerd. Daarom is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De reisbranche is benadeeld ten opzichte van sectoren die wel subsidie ontvingen op grond van het juiste vastelastenpercentage. Het standpunt van de minister dat de regeling per periode kan verschillen vindt [naam 1] niet overtuigend. De percentages voor vaste lasten in de TVL zijn door het CBS op basis van jaarstatistieken vastgesteld en niet op basis van perioden. Toen het CBS in oktober 2020 tot een correctie besloot, was dat dus een correctie op het percentage jaaromzet. Dat maakt het gehanteerde percentage van vier procent onjuist.
4. Volgens de minister is het niet mogelijk om af te wijken van de vastgestelde percentages aan vaste lasten. Hij verwijst naar een uitspraak van het College van 17 augustus 2021, ECLI:NL:CBB:2021:824, waarin dit is bevestigd. Volgens de minister kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Alle ondernemingen met dezelfde SBI-code hebben in deze subsidieperiode hetzelfde vastelastenpercentage. Ondernemingen met een andere SBI-code gelden niet als gelijke gevallen, omdat zij in hun werkzaamheden, omzet en vaste lasten niet met elkaar kunnen worden vergeleken.
5. Het College overweegt als volgt.
5.1
Om het betoog van [naam 1] te kunnen beoordelen acht het College van belang dat duidelijk is hoe de wijziging van het percentage tot stand is gekomen.
5.2
In de Toelichting bij de TVL1 (Staatscourant 2020, nr. 34295, pagina 18, onder 3.3) staat dat het aandeel vaste lasten in de omzet is bepaald op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In de toelichting op de TVL vanaf Q4 (Staatscourant 2020, 61730, pagina 9) staat dat de berekening voor de meeste sectoren heeft plaatsgevonden met gegevens van CBS-statistiek 'Bedrijfsleven; arbeids- en financiële gegevens, per branche, SBI 2008'. Over de reisbranche is verder opgenomen: “Van de sectoren die al in de oorspronkelijke bijlage waren opgenomen, is het percentage voor Sbi-code 79 (reisorganisaties) gewijzigd op basis van nieuwe gegevens van het CBS. Voor de overige sectoren waren geen nieuwe gegevens beschikbaar.”.
5.3
Tijdens de zitting op 31 oktober 2022 is de minister gevraagd om een toelichting te geven over de totstandkoming van de wijziging van het vastelastenpercentage van vier naar zes procent. Uiteindelijk is met partijen de afspraak gemaakt dat de minister nadere informatie zou verschaffen over hoe de correctie van het percentage vaste lasten van vier naar zes procent tot stand is gekomen en of er bij de correctie is nagedacht over op welke periode het nieuwe percentage van toepassing zou moeten zijn.
5.4
In de brief van 16 november 2022 vermeldt de minister over de wijziging van het percentage alleen dat het percentage voor de TVL vanaf kwartaal vier 2020 is bijgesteld en dat de wijziging is gebaseerd op nieuwe gegevens die in de loop van 2020 bekend zijn geworden.
6. Deze toelichting geeft het College onvoldoende informatie om te kunnen beslissen op het beroep. Het College ziet daarom aanleiding om de minister nadere vragen te stellen. Die vragen luiden als volgt:
1. Op welke cijfers van het CBS zijn de percentages gebaseerd die in de TVL 1 worden gehanteerd ?
2. Over welke periode zijn die cijfers berekend en wanneer zijn die cijfers bekend geworden?
3. Welke cijfers hebben er toe geleid dat het percentage voor de reisbranche in de TVL vanaf Q4 (2020) is gewijzigd van vier naar zes procent?
4. Over welke periode zijn die cijfers berekend en wanneer zijn die cijfers bekend geworden?
5. Is de wijziging van vier naar zes procent een correctie, omdat het eerder bepaalde percentage van vier procent onjuist bleek te zijn? Of ging het om een nieuw percentage dat over een andere periode is berekend ? En zo ja, welke periode ?
6. Als het om een correctie gaat, wat is dan de overweging geweest om die wel toe te passen vanaf Q4 (2020) maar niet met terugwerkende kracht op de voorgaande subsidieperiode (TVL 1) ?
7. Zijn er ook andere branches waarvoor het vastelastenpercentage vanaf Q4 (2020) is gewijzigd? Zo ja, is dat gebeurd op basis van een correctie van het in TVL 1 gehanteerde percentage? Over welke periode is dat gewijzigde percentage door het CBS berekend?
7.1
Aangezien de wijziging van het percentage tot stand is gekomen door gegevens van het CBS, acht het College het geraden dat de minister voor de beantwoording van de vragen contact zoekt met het CBS.
7.2
Het College stelt hiervoor een termijn van vier weken na deze tussenbeslissing.
7.3
Vervolgens krijgt [naam 1] de gelegenheid om te reageren op het nadere stuk van de minister.

Beslissing

Het College:
  • draagt de minister op binnen vier weken na de datum van deze beslissing zijn beantwoording op de onder 6 opgenomen vragen aan het College te doen toekomen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus genomen door mr. J.L. Verbeek, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Foppen, griffier, op 7 februari 2023.
w.g. J.L. Verbeek w.g. L.N. Foppen