ECLI:NL:CBB:2023:564

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
22/534
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor Q2 2021 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. De aanvraag was ingediend door [naam 1] B.V. en was afgewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat omdat deze buiten de aanvraagperiode was ingediend. De onderneming had haar aanvraag op 10 september 2021 ingediend, terwijl de deadline op 20 augustus 2021 om 17:00 uur was. De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, wat leidde tot het beroep bij het College.

Tijdens de zitting op 22 juni 2023 heeft de onderneming betoogd dat de afwijzing onterecht was, omdat de aanvraag slechts drie weken te laat was ingediend door een samenloop van omstandigheden, waaronder de coronamaatregelen die de bedrijfsvoering bemoeilijkten. De onderneming stelde dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn om de gevolgen van de wijzigende omstandigheden volledig voor haar rekening te laten komen. De minister daarentegen verdedigde de afwijzing door te stellen dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming was om tijdig een aanvraag in te dienen, en dat de aanvraagperiode duidelijk was gecommuniceerd.

Het College oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend. De wetgeving rondom de TVL-regeling is dwingend en laat geen ruimte voor afwijkingen in dit geval. Het College concludeerde dat de onderneming geen uitzonderlijke positie had en dat de afwijzing niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel of andere beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. L.C.G. Hoenselaar)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,

(gemachtigden: mr. G.O. Hoeksma en mr. O. Andich).

Procesverloop

Met het besluit van 29 oktober 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode april tot en met juni (Q2) van 2021 aangemerkt als proformaaanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 20 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] namens de onderneming en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q2 van 2021 uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag van de onderneming terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen daarvan.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming is het niet eens met het bestreden besluit, omdat de inhoudelijke gronden van het bezwaar aanleiding hadden moeten geven tot het in behandeling nemen van de aanvraag. De aanvraag is door een samenloop van omstandigheden slechts drie weken te laat ingediend. In de coronatijd, waaronder in de aanvraagperiode, is de regeldruk voor ondernemers toegenomen en was sprake van steeds wijzigende omstandigheden voor de horeca, de belangrijkste categorie afnemers voor de onderneming. Het hierdoor telkens moeten aanpassen van de bedrijfsvoering heeft een enorme druk op de onderneming gelegd. Het tijdig aanvragen van subsidie voor Q2 van 2021 is er daardoor bij ingeschoten. De onderneming heeft zich echter wel tijdig gerealiseerd dat zij een aanvraag wilde indienen. De aanvraag zou ook tijdig zijn ingediend, namelijk op 18 juni 2021, als de openstelling voor Q2 van 2021 niet door de overheid zou zijn uitgesteld. Zonder dat uitstel zou de aanvraagperiode namelijk samengevallen zijn met de aanvraagperiode voor de NOW (5), zoals voor eerdere periodes ook het geval was. De aanvraag om NOW heeft de onderneming op 18 juni 2021 ingediend. Gezien deze omstandigheden is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid als de (gevolgen van de) wijzigende omstandigheden volledig voor rekening van de onderneming komen. Uit een artikel in het NRC blijkt dat er gevallen zijn waarin de RVO een uitzondering maakt. Daarnaast maakt de RVO zelf ook fouten en daar worden ook geen consequenties aan verbonden. Weigering van de subsidie alleen omdat de aanvraag niet binnen de aanvraagperiode is ingediend, houdt onvoldoende verband met het doel van de TVL, waardoor sprake is van strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Ook is het bestreden besluit in strijd met andere beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel. De gevolgen van de afwijzing voor de onderneming staan niet in verhouding tot het belang dat met de subsidie wordt gediend.
Standpunt van de minister
4 Volgens de minister is de (pro forma) aanvraag terecht afgewezen omdat deze niet tijdig is ingediend. De onderneming heeft op 10 september 2021 een aanvraag ingediend terwijl dit uiterlijk op 20 augustus 2021 voor 17:00 uur had moeten worden gedaan. Het is de verantwoordelijkheid van een ondernemer, die aanspraak wil maken op een TVL-subsidie, om tijdig een aanvraag in te dienen. De aanvraagperiode staat in de TVL-regeling en deze stond ook duidelijk op de website vermeld. Uit de TVL volgt dat de minister een aanvraag moet afwijzen indien deze niet binnen de aanvraagperiode is ingediend. Een te late aanvraag komt dan ook voor rekening en risico van de onderneming. De minister stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel of de redelijkheid en billijkheid. Een financieel belang is niet voldoende voor een schending van het evenredigheidsbeginsel. De wijzigende coronamaatregelen en de latere openstelling van de aanvraagperiode, zijn evenmin voldoende om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Het artikel uit de NRC waar de onderneming naar verwijst, ziet op zeer bijzondere gevallen als bedoeld in de kamerbrief van 26 februari 2021, Kamerstukken II, 2020/2021, 35 420, nr. 33. Daarvan is geen sprake. Alle ondernemers die een aanvraag wilden doen voor Q2 van 2021, hadden te maken met dezelfde aanvraagperiode en een groot deel ook met de wijzigende coronamaatregelen in de horeca, waarbij het hen wel is gelukt om een aanvraag in te dienen.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.3.6, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor 20 augustus 2021 om 17.00 uur heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De minister heeft er terecht op gewezen dat het de verantwoordelijkheid is van de onderneming om ervoor te zorgen dat zij tijdig een aanvraag indient. Het ligt op de weg van de onderneming om zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen, waaronder ook de periode waarin een aanvraag kan worden ingediend. Dat de aanvraagperiode voor Q2 van 2021 anders (later) is komen te liggen dan in eerdere kwartalen, maakt dat niet anders. De aanvraagperiode staat duidelijk in de TVL en is ook op de website van de RVO vermeld. Niet is gebleken dat de onderneming niet in staat was om een aanvraag in te dienen binnen deze aanvraagperiode. Hoewel het College begrijpt dat het een hectische tijd was voor de onderneming, gold dat ook voor andere ondernemingen, waarvan een groot deel ook met wijzigende coronamaatregelen (voor de horeca) te maken had. De onderneming heeft hierin dus geen uitzonderlijke positie. De meeste ondernemingen is het wel gelukt om binnen de aanvraagtermijn een aanvraag in te dienen. Dat de onderneming haar aanvraag niet tijdig heeft ingediend, moet gelet op het voorgaande voor haar rekening blijven. Dat geldt ook voor de financiële gevolgen daarvan. Dat de minister per abuis verkeerde stukken heeft overgelegd in deze zaak en dat de minister in sommige gevallen te laat beslist op aanvragen en bezwaren, maakt het voorgaande niet anders. Deze omstandigheden staan los van het besluit over de te late aanvraag van onderneming en brengen niet mee dat de minister de aanvraag in dit geval niet mocht afwijzen.
6 Het betoog van de onderneming dat sprake is van détournement de pouvoir, omdat de grond voor afwijzing als zodanig geen verband houdt met het doel van de TVL, slaagt niet. TVL-subsidies worden per kwartaal toegekend. Om die reden dient een openstellingstermijn die gekoppeld is aan de subsidieperiode een belangrijk doel van de TVL, namelijk het snel (financiële) steun bieden aan MKB-ondernemingen die hun vaste lasten moeten kunnen blijven betalen ondanks omzetverlies als gevolg van de coronamaatregelen. Het betoog van de onderneming kan reeds hierom niet worden gevolgd. Het College acht de gehandhaafde afwijzing van de aanvraag vanwege de niet tijdige indiening ook niet in strijd met enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.
7 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. De minister heeft het verzoek van de onderneming om subsidie voor de periode Q2 van 2021 toe te kennen, terecht afgewezen. Voor het ter zitting gedane verzoek van de onderneming om in deze zaak een conclusie te vragen aan de raadsheer advocaat-generaal, ziet het College geen aanleiding.
8 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.
w.g. C.T. Aalbers w.g. F. Willems
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.3.6. van de TVL bepaalt dat:
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…]
Artikel 2.3.8. van de TVL bepaalt dat:
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.