ECLI:NL:CBB:2023:562

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
22/845
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor Q2 2021 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. De aanvraag was ingediend na de deadline van 20 augustus 2021, wat leidde tot de afwijzing door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had de aanvraag te laat ingediend omdat zij in afwachting was van goedkeuring van een eerdere aanvraag voor het eerste kwartaal van 2021. De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, wat leidde tot het beroep bij het College.

Tijdens de zitting op 10 juli 2023 was de minister vertegenwoordigd, maar de onderneming was niet aanwezig. De onderneming voerde aan dat het uitblijven van de goedkeuring voor de eerdere aanvraag een gegronde reden was voor de te late indiening. De minister stelde echter dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming was om tijdig een aanvraag in te dienen, ongeacht de status van eerdere aanvragen. Het College oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, aangezien de wetgeving geen ruimte biedt voor afwijkingen van de termijn voor indiening.

Het College concludeerde dat de onderneming niet had aangetoond dat het niet mogelijk was om tijdig een aanvraag in te dienen en dat de gevolgen van de te late indiening voor rekening van de onderneming kwamen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen en de verantwoordelijkheden van ondernemers in het kader van de TVL-regeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/845

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. O. Andich en A.M.D. Dijkstra).

Procesverloop

Met het besluit van 10 december 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode april tot en met juni (Q2) van 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 10 juli 2023. De gemachtigden van de minister waren bij de zitting aanwezig. Namens de onderneming was er niemand.

Overwegingen

1 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q2 van 2021 uiterlijk op 20 augustus 2021 voor 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming erkent dat zij de aanvraag te laat heeft ingediend. Zij was al geruime tijd in afwachting van de goedkeuring van de aanvraag voor subsidie op grond van de TVL voor Q1 van 2021. Op het moment van de sluitingsdatum voor Q2 van 2021 had zij echter nog steeds geen uitsluitsel ontvangen voor Q1 van 2021. Om te voorkomen dat de onderneming een aanvraag zou indien voor Q2 van 2021 zonder dat zij recht had op subsidie voor dat kwartaal, heeft zij gewacht met het indienen van de aanvraag totdat de Belastingdienst duidelijkheid kon geven over de btwafdracht omdat haar daarover telkens aanvullende vragen werden gesteld. Het uitblijven van de afwikkeling van de TVL voor Q2 van 2021 dient niet voor rekening en risico van de onderneming te komen en is een gegronde reden voor het te laat indienen van de aanvraag. De onderneming heeft de tegemoetkoming nodig om haar schulden, die zijn ontstaan tijdens corona, te kunnen afbetalen. De minister had aandacht moeten hebben voor de menselijke maat. De onderneming wijst erop dat in vergelijkbare situaties in haar directe omgeving, alsnog de gelegenheid is gegeven om een aanvraag in te dienen. Er is sprake van willekeur indien zij dat niet mag. De onderneming verzoekt om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen.
Standpunt van de minister
4 De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het voor rekening en risico van de onderneming komt dat zij de aanvraag te laat heeft ingediend. Van een ondernemer mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de (wijzigingen in de) geldende wet- en regelgeving en dat hij zich zo nodig laat bijstaan door een (professionele) gemachtigde. De onderneming heeft geen navraag gedaan bij de minister over de eventuele onmogelijkheid om voor Q2 van 2021 tijdig een aanvraag in te dienen. Dan had de minister de onderneming erop kunnen wijzen dat het indienen van een aanvraag niet afhankelijk is van de afwikkeling van een eerder gedane openstelling. In de uitspraak van het College van 7 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:118), heeft het College overwogen dat het niet tijdig indienen van een aanvraag omdat een eerdere aanvraag is afgewezen, een keuze is van de ondernemer, gebaseerd op een aanname die achteraf onjuist bleek. Het is de minister niet gebleken dat het tijdig indienen van een aanvraag niet mogelijk was. Dat het voor de onderneming een zware tijd is geweest, vormt voor de minister geen aanleiding om af te wijken van de bepalingen van de TVL. Hierbij is van belang dat het aan de onderneming is om tijdig een aanvraag in te dienen. Er was sprake van een ruime aanvraagperiode die duidelijk is gecommuniceerd. Het beroep van de onderneming op het gelijkheidsbeginsel kan volgens de minister niet slagen. De onderneming heeft geen concrete voorbeelden genoemd van andere ondernemingen die alsnog een aanvraag mochten doen. De aanvraag is volgens de minister terecht afgewezen.
Beoordeling door het College
5 Uit artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waarop de TVL is gebaseerd), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
6 Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.4).
7.1
Het College vat de redenen die de onderneming geeft voor het niet tijdig aanvragen en de omstandigheden die zij aanvoert, op als een verzoek tot het buiten toepassing laten van de dwingende afwijzingsgrond in haar geval, vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel.
7.2
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Niet is gebleken dat het niet mogelijk was om tijdig een aanvraag in te dienen. De onderneming heeft bewust gewacht met het indienen van de aanvraag totdat duidelijkheid over een eerdere aanvraag is verkregen van de Belastingdienst. De minister heeft er terecht op gewezen dat het aan de onderneming is om zich op de hoogte te stellen van (wijzigingen van) de geldende wet- en regelgeving, dat het indienen van een aanvraag niet afhankelijk is van een eerdere openstelling en een al dan niet gedane aanvraag en dat het de verantwoordelijkheid is van de onderneming om een aanvraag tijdig in te dienen. De gevolgen van het niet tijdig indienen van de aanvraag komen dan ook voor rekening en risico van de onderneming. Dat de onderneming financiële gevolgen ervaart door haar te late aanvraag maakt het bestreden besluit evenmin onevenredig.
8 Het beroep van de onderneming op het gelijkheidsbeginsel slaagt ook niet. Niet is gebleken dat er gelijke situaties zijn als die van de onderneming waarin de aanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling is genomen.
Conclusie
9 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.
w.g. H.S.J. Albers w.g. F. Willems
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL bepaalt dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat:
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.