ECLI:NL:CBB:2023:559

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
1 oktober 2023
Zaaknummer
22/542
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor het tweede kwartaal van 2021 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. De aanvraag was ingediend door [naam 1] B.V., die de subsidie had aangevraagd voor de periode van april tot en met juni 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag op 5 november 2021 als proformaaanvraag aangemerkt en deze vervolgens afgewezen, omdat deze buiten de aanvraagperiode was ingediend. Het bezwaar van de onderneming werd op 4 februari 2022 ongegrond verklaard, waarna de onderneming beroep instelde.

Tijdens de zitting op 22 juni 2023 voerde de onderneming aan dat de aanvraag te laat was ingediend door persoonlijke en zakelijke stress als gevolg van de coronapandemie. De zoon van [naam 3] had het management overgenomen en was overweldigd door de omstandigheden, wat leidde tot het niet tijdig indienen van de aanvraag. De minister stelde echter dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming was om tijdig een aanvraag in te dienen, ongeacht de veranderingen in het management. De minister merkte op dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de te late indiening rechtvaardigden.

Het College oordeelde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend. De wettelijke bepalingen van de TVL zijn dwingend en laten geen ruimte voor afwijkingen. De onderneming had niet aangetoond dat de omstandigheden zodanig waren dat het niet mogelijk was om tijdig een aanvraag in te dienen. Het College concludeerde dat de minister terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ondernemers om zich aan de gestelde termijnen te houden, zelfs in moeilijke tijden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/542

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V.(voorheen [naam 1] B.V.), te [woonplaats] (de onderneming)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. G.O. Hoeksma en mr. O. Andich).

Procesverloop

Met het besluit van 5 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode april tot en met juni (Q2) van 2021 aangemerkt als proformaaanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] ( [naam 3] ) en [naam 4] (zoon) namens de onderneming, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q2 van 2021 uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag van de onderneming terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen daarvan.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming voert aan dat zij door de chaos van corona en persoonlijke en zakelijke stress, de aanvraag niet op tijd heeft gedaan. Vanwege zijn gezondheid was [naam 3] in de coronaperiode niet honderd procent inzetbaar. Zijn zoon, die het familiebedrijf al zou gaan overnemen, heeft toen het management overgenomen. Hij werd in de coronaperiode overladen met vragen en moest ook het bedrijf leiden. Niet alleen had de zoon te kampen met moeilijke persoonlijke omstandigheden, maar toen het bedrijf na verplichte sluiting begin juni 2021 weer open mocht, heeft hij vanwege personeelstekort in de periode van juni tot en met september 2021 ongeveer 70 uren per week op de horecavloer meegewerkt. [naam 3] werkte zelf ook mee voor zover zijn gezondheid dat toeliet en heeft geprobeerd in deze periode zijn zoon sturing te geven en hulp te bieden. [naam 3] heeft echter onvoldoende gecontroleerd of zijn zoon alle aanvragen voor subsidie heeft gedaan. De onderneming verzoekt om de aanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling te nemen en de subsidie toe te kennen, omdat de afwijzing hard uitpakt voor de onderneming.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt zich op het standpunt dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming is om tijdig een aanvraag voor subsidie in te dienen. Deze verantwoordelijkheid blijft bij de onderneming ondanks een verandering in het management. Over de medische situatie van [naam 3] merkt de minister op dat hoe lastig deze situatie ook is geweest, niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een te late aanvraag rechtvaardigen. [naam 3] gaf wel sturing aan het management zodat het niet onmogelijk was om tijdig een aanvraag in te dienen. Daarnaast staat de medische situatie los van de omstandigheid dat de zoon is vergeten om de aanvraag in te dienen. Ondanks dat de zoon een vervelende situatie doormaakte, is ook op dit punt niet gebleken dat het niet mogelijk was om tijdig een aanvraag in te dienen. De minister ziet geen aanleiding om in het geval van de onderneming af te wijken van de bepalingen in de TVL.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.3.6, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor 20 augustus 2021 om 17.00 uur heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
5.3
Het College vat de redenen die de onderneming geeft voor het niet tijdig aanvragen en de omstandigheden die zij aanvoert op als een verzoek tot het buiten toepassing laten van de dwingende afwijzingsgrond in haar geval, vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel.
5.4
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het College begrijpt uit de toelichting van de onderneming dat het indienen van de aanvraag bij het management lag. Dat werd gevoerd door de zoon, die voor dit kwartaal vergeten is de aanvraag in te dienen. De onderneming verzoekt om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden en de chaotische situatie die is ontstaan door corona. Uit wat de onderneming heeft aangevoerd is echter niet gebleken dat de zoon in de aanvraagperiode onvoldoende in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen, of daarvoor iemand in te schakelen. Hoewel het College begrijpt dat het voor de onderneming en haar management een hectische tijd was waarin veel op haar afkwam, moet de termijnoverschrijding onder deze omstandigheden voor haar rekening blijven. De minister heeft er terecht op gewezen dat het de verantwoordelijkheid is van de onderneming om ervoor te zorgen dat zij tijdig een aanvraag indient. Zoals hiervoor is overwogen, is niet gebleken dat de onderneming daartoe niet in staat was. De minister heeft het verzoek van de onderneming om subsidie voor de periode Q2 van 2021 toe te kennen, daarom terecht afgewezen.
Conclusie
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.
w.g. C.T. Aalbers w.g. F. Willems
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.3.6. van de TVL bepaalt dat:
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…]
Artikel 2.3.8. van de TVL bepaalt dat:
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.