ECLI:NL:CBB:2023:558

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
1 oktober 2023
Zaaknummer
22/581
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor het tweede kwartaal van 2021 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. De aanvraag werd afgewezen omdat deze buiten de aanvraagperiode was ingediend. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag op 11 oktober 2021 als pro-forma-aanvraag aangemerkt en later, op 10 februari 2022, het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard. De onderneming heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de gemachtigden van zowel de onderneming als de minister aanwezig waren tijdens de zitting op 26 juni 2023.

De onderneming voerde aan dat de aanvraag niet tijdig kon worden ingediend vanwege gezondheidsklachten van een van de vennoten, wat leidde tot een moeizame communicatie met de adviseur. De minister stelde echter dat de sluitingsdatum van de aanvraagperiode duidelijk was gecommuniceerd en dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming was om tijdig een aanvraag in te dienen. De minister wees erop dat de onderneming niet tijdig had gemeld dat de code voor indiening was verlopen, wat ook voor rekening en risico van de onderneming kwam.

Het College oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen op basis van de geldende regels van de TVL. De te late indiening van de aanvraag was een dwingende afwijzingsgrond, en er was geen grondslag in de wet om hiervan af te wijken. Het College concludeerde dat de minister niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel had gehandeld en verklaarde het beroep ongegrond. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. S.M. Piron en mr. W. Dam).

Procesverloop

Met het besluit van 11 oktober 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 10 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 26 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van de onderneming en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q2 van 2021 uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden.
Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming stelt dat zij de aanvraag niet tijdig heeft kunnen indienen vanwege de gezondheidsklachten (ernstige stress) bij een van de vennoten in de periode van de aanvraagtermijn had. De adviseur van de onderneming zou de aanvraag indienen en heeft wel contact gezocht met de onderneming maar vanwege de gezondheidsklachten was de onderneming niet goed bereikbaar. De onderneming heeft tijdens de zitting aangevoerd dat er een code nodig was om de aanvraag in te kunnen dienen. De code was verlopen en het is niet gelukt om een nieuwe code te krijgen omdat de adviseur de onderneming in dezelfde periode niet kon bereiken. De onderneming noemt het bestreden besluit een sanctie, omdat zij een werkdag te laat is met het indienen van de aanvraag. De onderneming stelt zich op het standpunt dat het besluit onevenredig is.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt dat de omstandigheden die de onderneming heeft genoemd, zoals de gezondheidsklachten van een van de vennoten en het moeizame contact met haar adviseur niet maken dat hij de aanvraag alsnog in behandeling moet nemen. De minister begrijpt dat de situatie van de onderneming heel stressvol kan zijn geweest. De minister wijst echter dat de sluitingsdatum destijds is gepubliceerd op de website. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming om tijdig een aanvraag in te dienen. Dat de onderneming zelf heeft besloten om de indiening van de aanvraag uit te besteden, dient voor haar eigen rekening en risico te komen. De minister is gebonden aan de aanvraagtermijn die destijds gold voor Q2 van 2021. Volgens de minister is het bestreden besluit niet onevenredig, omdat de onderneming niet voldoet aan de voorwaarden van de TVL.
5 De minister heeft over het ter zitting aangevoerd argument met betrekking tot de code het volgende opgemerkt. Op het ‘Te laat formulier’ dat de onderneming van de minister heeft ontvangen, heeft zij als reden van te late indiening van de aanvraag ‘overige redenen’ aangekruist. De minister is niet op de hoogte gesteld van het gegeven dat de code van de onderneming niet meer geldig was. De onderneming heeft niet tijdig meegedeeld dat het niet mogelijk was om een aanvraag in te dienen. De minister stelt zich op het standpunt dat het op de weg van de onderneming lag om contact met de minister hierover te zoeken. Daarom komt de te late indiening van de aanvraag voor de rekening en risico van de onderneming.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.3.6, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.4). ). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Op de zitting is gebleken dat de onderneming naast de door haar aangevoerde gezondheidsklachten ook problemen heeft ondervonden met de code die nodig was om de aanvraag tijdig te kunnen indienen. De stress die de vennoot ondervond en de gevolgen die dat had voor het contact met de adviseur, moeten voor rekening en risico van de onderneming blijven. De onderneming is verantwoordelijk voor een tijdige indiening. Dat de code voor indiening was verstreken, kan dat niet anders maken. Het lag op de weg van de onderneming om daarvan al dan niet via haar adviseur, melding te doen voor het verstrijken van de aanvraagtermijn. Hoewel het College begrijpt dat de coronaperiode stressvol was voor de onderneming, kan dit er niet toe leiden dat de minister haar aanvraag, in strijd met de TVL, toch in behandeling neemt.
5.4
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 2.3.8, eerste en tweede lid, van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag tijdig is ingediend.
Conclusie
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. D. Uç, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.
M. van Duuren D. Uç
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)

“Artikel 2.3.6. (afwijzingsgronden)

1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

Artikel 2.3.8. (aanvraagperiode)

1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met
20 augustus 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.”