ECLI:NL:CBB:2023:555

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
1 oktober 2023
Zaaknummer
22/752
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19

Op 3 oktober 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam 1], handelend onder de naam [naam 2], en de minister van Economische Zaken en Klimaat, zaaknummer 22/752. De minister had op 22 september 2020 de aanvraag van [naam 1] voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) ingewilligd. Echter, op 13 juli 2021 trok de minister de subsidie in en vorderde het uitbetaalde voorschot terug. Het bestreden besluit van 25 februari 2022, waarin het bezwaar van [naam 1] tegen de intrekking ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij het College.

Tijdens de zitting op 14 september 2023 werd duidelijk dat de minister de berekening van de referentieomzet niet inzichtelijk had gemaakt, wat in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het College oordeelde dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de subsidie was ingetrokken, en dat de intrekking niet kon standhouden. Het College vernietigde het bestreden besluit en herroept het intrekkingsbesluit, waardoor het eerdere besluit van 22 september 2020, waarin subsidie was verleend, herleefde.

Het College heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van [naam 1], vastgesteld op € 837,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en transparantie in de berekening van subsidies, vooral in het kader van de COVID-19 steunmaatregelen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/752

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [woonplaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. P. Salim )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigde: E.S.M. Slot)

Procesverloop

Met het besluit van 22 september 2020 heeft de minister de aanvraag van [naam 1] voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) ingewilligd.
Met het besluit van 13 juli 2021 (intrekkingsbesluit) heeft de minister de subsidie ingetrokken en het aan [naam 1] uitbetaalde voorschot teruggevorderd.
Met het besluit van 25 februari 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen het intrekkingsbesluit ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2023. Daaraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2 [naam 1] staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met (onder meer) de Standaard Bedrijfsindeling (SBI)-code 90.011 (beoefening van podiumkunst) voor haar hoofdactiviteit.
3 De minister heeft de subsidie ingetrokken omdat [naam 1] niet voldeed aan het vestigingsvereiste uit artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL. In het bestreden besluit heeft de minister de grondslag voor intrekking van de subsidie gewijzigd. De minister heeft in het bestreden besluit aan [naam 1] tegengeworpen dat de vaste lasten van de onderneming van [naam 1] niet ten minste € 4.000,- bedragen, zoals artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de TVL vereist.
Beoordeling door het College
4.1
De vraag die het College in deze zaak moet beantwoorden, is of de minister in de gegeven omstandigheden de subsidie mocht intrekken omdat de vaste lasten van de onderneming van [naam 1] niet ten minste € 4.000,- bedragen. Het College is van oordeel dat dit niet het geval is.
4.2
[naam 1] heeft erop gewezen dat de berekening van de hoogte van de vaste lasten op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De minister heeft in zijn verweerschrift erkend dat in het bestreden besluit niet uiteengezet is hoe de referentieomzet van [naam 1] is berekend. De berekeningswijze volgt volgens de minister duidelijk uit artikel 3, derde lid, aanhef en onder b, van de TVL. De referentieomzet is volgens de minister € 5.671,35. Het vastelastenpercentage behorend bij de SBI-code van [naam 1] is 37%. Dat betekent volgens de minister dat [naam 1] een bedrag aan vaste lasten heeft van € 2.098,40, en dat is lager dan het vereiste minimum van € 4.000,-.
4.3
Om de hoogte van de vaste lasten van een onderneming te kunnen berekenen, moet eerst worden vastgesteld wat de referentieomzet van de onderneming is. Het College oordeelt dat de minister de manier waarop die referentieomzet is bepaald en de berekening daarvan, niet inzichtelijk heeft gemaakt. De minister heeft in het bestreden besluit nagelaten de berekening uiteen te zetten en erkent dit ook in zijn verweerschrift. In het verweerschrift echter ontbreekt de berekeningswijze ook, en verwijst de minister enkel naar de tekst van de regeling. Ook op de zitting kon de gemachtigde van de minister geen helderheid verschaffen over de manier waarop de vaste lasten zijn berekend. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook is het besluit in strijd met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.4
Het College biedt de minister niet de mogelijkheid het gebrek te herstellen. De minister heeft die gelegenheid gehad in het bestreden besluit, in het verweerschrift en tijdens de zitting. De minister erkent bovendien zelf in het verweerschrift dat de berekening van de referentieomzet niet kenbaar en inzichtelijk was in het bestreden besluit. De minister heeft geen van de mogelijkheden benut om het bestreden besluit alsnog deugdelijk te motiveren en de berekening van de referentieomzet inzichtelijk te maken. Het beroep is gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit.
4.5
Het College bekijkt of het geschil finaal kan worden beslecht. Ook het intrekkingsbesluit kan geen standhouden. De minister heeft de subsidie in eerste instantie ingetrokken omdat [naam 1] niet zou voldoen aan het vestigingsvereiste, maar op de zitting heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat deze grondslag onjuist was. Omdat ook het vestigingsvereiste niet kan dienen als grondslag voor de intrekking van de subsidie, zal het College het intrekkingsbesluit herroepen. Daarmee herleeft het besluit van 22 september 2020 waarin de minister aan [naam 1] subsidie heeft verleend.
5 Het beroep is gegrond. Het College veroordeelt de minister in de door [naam 1] gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 837,-, wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het intrekkingsbesluit;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [naam 1] te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, in aanwezigheid van mr. T.D. Geldof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.
w.g. M.C. Stoové w.g. T.D. Geldof
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;
e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19
Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van de omzet in de referentieperiode met de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de vierde kolom van de tabel in de bijlage, ten minste € 4.000,- bedraagt.
Artikel 3, derde lid, aanhef en onder b
3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor:
b. een getroffen MKB-onderneming die na 15 november 2019 en uiterlijk op 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in de periode na de dag van de start van de activiteiten tot en met 15 maart 2020 gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met vier.