ECLI:NL:CBB:2023:548

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
22/1627 en 23/79
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidieaanvraag TVL in verband met omzetverlies door COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 september 2023 uitspraak gedaan over de aanvraag van een ondernemer voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) in het kader van de COVID-19-regeling. De ondernemer, die een eenmanszaak heeft in de [naam 3], had nevenactiviteiten ontplooid tijdens de coronaperiode, waaronder het verhuren van borrelplanken. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de subsidie op nihil vastgesteld, omdat de ondernemer niet voldeed aan de eis van minimaal 30% omzetverlies. De minister baseerde zijn beslissing op de totale omzet van de ondernemer, waarbij zowel de hoofd- als nevenactiviteiten waren samengevoegd.

De ondernemer was het niet eens met deze berekening en stelde dat alleen de omzet uit zijn hoofdactiviteit in aanmerking had moeten worden genomen. Hij voerde aan dat het splitsen van de omzet van verschillende activiteiten niet mogelijk was voor een eenmanszaak en dat hij gestraft werd voor zijn inspanningen om zijn bedrijf draaiende te houden tijdens de pandemie. Het College erkende de frustratie van de ondernemer, maar oordeelde dat de regels van de TVL strikt zijn en geen ruimte bieden voor onderscheid tussen hoofd- en nevenactiviteiten. De minister had terecht de aangifte omzetbelasting als basis voor de subsidie gebruikt en de ondernemer voldeed niet aan de voorwaarden voor de TVL.

Het College verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de subsidie op nihil vast te stellen, in stand blijft. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels rondom de TVL en de noodzaak voor ondernemers om aan specifieke voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/1627 en 23/79
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2023

Rechter: mr. M.C. Stoové

Griffier: mr. T.D. Geldof

Partijen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2], te [woonplaats] (de ondernemer)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door E.S.M. Slot

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Deze zaak draait om de berekening van het omzetverlies van de ondernemer in verband met de vaststelling van zijn TVL-aanvraag. De minister heeft de omzet vastgesteld aan de hand van de aangifte omzetbelasting, waarbij de omzet van de hoofdactiviteit en die van de nevenactiviteiten van de ondernemer zijn samengenomen. De TVL van de ondernemer is vastgesteld op nihil, omdat de ondernemer niet aan de eis van minimaal 30% omzetverlies voldoet. De ondernemer heeft een bedrijf in de [naam 3] . Dat is zijn hoofdactiviteit. Hij is er in coronatijd tuinwerkzaamheden bij gaan doen en heeft 1,5 meter borrelplanken bedacht, ontwikkeld en verhuurd. Die nevenactiviteiten heeft hij opgestart omdat de inkomsten van zijn evenementenbedrijf erg terugliepen als gevolg van de Covid-uitbraak.
2. De ondernemer is het niet eens met de berekening van zijn omzetverlies voor de TVL. Hij vindt dat de minister bij die berekening alleen de omzet uit zijn hoofdactiviteit had moeten betrekken. Omdat hij een eenmanszaak drijft, is het niet mogelijk om bij de aangifte omzetbelasting de omzet van de verschillende bedrijfsactiviteiten te splitsen. Hij wijst er daarbij op dat uit een passage van de website van de Belastingdienst blijkt dat de Belastingdienst nevenactiviteiten als aparte ondernemingen ziet. De ondernemer wordt voor zijn gevoel gestraft omdat hij tijdens de pandemie niet bij de pakken neer is gaan zitten. Als hij in loondienst was gegaan, een B.V. had gehad in plaats van een eenmanszaak, de activiteiten op naam van zijn partner had verricht of helemaal niets had gedaan, dan had hij wel TVL gekregen.
3. Het College begrijpt dat het wrang voelt dat als de ondernemer geen nevenactiviteiten had verricht, hij waarschijnlijk wel voor TVL in aanmerking zou zijn gekomen. De ondernemer is niet bij de pakken neer gaan zitten en heeft nevenactiviteiten ontplooid om het hoofd boven water te houden. Maar de regels in de TVL zijn strikt. Op grond van artikel 2.2.2, vijfde lid, van de TVL is de omzet het totaal waarover de ondernemer aangifte omzetbelasting heeft gedaan. De regeling biedt geen ruimte om onderscheid te maken tussen hoofd- en nevenactiviteiten. Dat was alleen anders in de TVL 1, voor een specifieke situatie, maar dat was echt een afwijkende regeling. Er zijn ook geen omstandigheden die maken dat de minister moet afwijken van de TVL. Hij is terecht uitgegaan van de aangifte omzetbelasting en heeft terecht geconcludeerd dat de ondernemer niet aan de voorwaarden voor subsidie voldoet. De ondernemer haalt de drempel van het omzetverlies namelijk niet. De minister mocht de subsidie op nihil vaststellen. De Algemene wet bestuursrecht en de TVL bieden hem daarvoor de bevoegdheid en daarvan mocht de minister gebruik maken.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit tot vaststelling van de TVL op nihil, in stand blijft.
w.g. M.C. Stoové w.g. T.D. Geldof