ECLI:NL:CBB:2023:529

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
22/1268
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor vloerisolatie op basis van eerdere subsidie voor glasisolatie

In deze zaak heeft [naam 1] beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor subsidie voor vloerisolatie door de minister voor Klimaat en Energie. De aanvraag werd afgewezen omdat eerder al subsidie was verstrekt voor glasisolatie voor dezelfde woning. De minister stelde dat er geen sprake was van twee verschillende typen investeringen die in aanmerking kwamen voor subsidie, zoals vereist door artikel 4.5.9 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak behandeld en op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan. Het College oordeelde dat de minister terecht de aanvraag voor vloerisolatie had afgewezen, omdat de voorwaarden van de Regeling niet werden vervuld. Het College zag geen aanknopingspunten om de bepaling als onevenwichtig te beschouwen en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Regeling rechtvaardigden. Het beroep van [naam 1] werd ongegrond verklaard, en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1268

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister voor Klimaat en Energie

(gemachtigde: mr. J. van Essen)

Procesverloop

Met het besluit van 11 maart 2022 heeft de minister de aanvraag van [naam 1] om subsidie op grond van titel 4.5. van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) afgewezen
Met het besluit van 27 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 15 augustus 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1.1
Op 10 februari 2021 is aan [naam 1] subsidie verleend voor onder meer het aanbrengen van glasisolatie. Deze subsidie is verleend in het kader van de regeling Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH), die per 1 januari 2022 grotendeels is opgegaan in de Regeling.
1.2
[naam 1] heeft op 20 oktober 2021 subsidie aangevraagd voor het aanbrengen van glas- en vloerisolatie. Met het besluit van 11 maart 2022 heeft de minister de aanvraag afgewezen omdat al subsidie is verleend op grond van de SEEH voor glasisolatie voor dezelfde woning.
2 [naam 1] voert aan dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de subsidie. Hij heeft immers geïnvesteerd in twee energiebesparende maatregelen, te weten HR++ glas en vloerisolatie. Dat er voor de investering in HR++ glas geen subsidie wordt toegekend, kan niet betekenen dat ook voor de vloerisolatie geen subsidie wordt toegekend. Bij de aanvraag van de SEEH-subsidie is op geen enkele wijze vermeld of verwezen naar de artikelen van de Regeling. De voorwaarden voor beide regelingen zijn incompleet en misleidend. [naam 1] verzoekt om alsnog subsidie toe te kennen voor de vloerisolatie.
3 De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag om subsidie voor glas-en vloerisolatie moet worden afgewezen. Dat al eerder subsidie is verstrekt voor eenzelfde type energiebesparende maatregel staat niet ter discussie. Op 10 februari 2021 is aan [naam 1] namelijk subsidie verstrekt voor een investering in glasisolatie op hetzelfde adres. Dat die subsidie is verleend uit hoofde van een andere regeling doet daar niet aan af. [naam 1] had van de voorwaarden van de Regeling op de hoogte kunnen zijn door de website van de RVO te raadplegen. Ook bevatte de SEEH een soortgelijke voorwaarde als de Regeling, namelijk in artikel 7, derde lid, van de SEEH. Omdat de glasisolatie niet voor subsidie in aanmerking komt, komt ook de vloerisolatie niet in aanmerking voor subsidie. Dit volgt uit artikel 4.5.9, derde lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Regeling, zoals dit luidde ten tijde van belang.
Beoordeling door het College
4 Het College stelt vast dat het beroep van [naam 1] alleen is gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om subsidie voor vloerisolatie. [naam 1] erkent dat de aanvraag voor de glasisolatie terecht is afgewezen omdat al subsidie is verleend op grond van de SEEH voor glasisolatie voor dezelfde woning.
5.1
Artikel 4.5.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling bepaalde ten tijde van belang dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag voor subsidie voor een investering voor de productie van duurzame energie, energiebesparende isolatiemaatregelen of de aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2., tweede, derde of vierde lid, indien ten aanzien van dezelfde investering dan wel een investering in een zelfde type energiebesparende isolatiemaatregel eerder subsidie is verstrekt.
5.2
Artikel 4.5.9, derde lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Regeling bepaalde ten tijde van belang dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag voor subsidie voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4.5.2., derde lid, indien de aanvraag voor subsidie geen betrekking heeft op twee of meer verschillende typen investeringen die op het moment van indiening van de aanvraag op grond van deze titel voor subsidie in aanmerking kunnen komen.
5.3
Nu de investering in glasisolatie niet in aanmerking komt voor subsidie omdat daarvoor eerder subsidie is verstrekt, is er geen sprake van twee of meer verschillende typen investeringen die op het moment van indiening van de aanvraag voor subsidie in aanmerking komen. Dit betekent dat de aanvraag ten aanzien van de vloerisolatie ook moet worden afgewezen. Dit heeft de minister dan ook terecht gedaan. Dat [naam 1] heeft geïnvesteerd in twee isolerende maatregelen maakt dit niet anders. De Regeling bevat geen hardheidsclausule en biedt de minister geen ruimte voor een belangenafweging.
6.1
[naam 1] heeft vervolgens aangevoerd dat de Regeling op dit punt oneerlijk en onredelijk is omdat de investering wel is gedaan. Het College begrijpt dit betoog zo dat artikel
4.5.9, derde lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en onverbindend moet worden verklaard, dan wel in zijn geval buiten toepassing moet worden gelaten omdat die toepassing voor hem onevenredig nadelig uitpakt.
6.2
Het College ziet in wat [naam 1] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze bepaling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Zoals de minister in het verweerschrift heeft opgemerkt, is de achtgrond van artikel 4.5.9, derde lid, onder a, van de Regeling dat de minister belang hecht aan het maken van grote stappen. Dus liever in een keer een grote investering dan meer deelinvesteringen verspreid over een langere periode. Het College acht dat niet onrechtmatig. Ook ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 4.5.9, derde lid, onder a, onder 1°, van de Regeling in het geval van [naam 1] buiten toepassing zou moeten worden gelaten. [naam 1] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld waardoor de minister in zijn geval een uitzondering had moeten maken op de Regeling.
7 Het College volgt [naam 1] ook niet dat sprake is van misleiding dan wel dat beide regelingen incompleet zijn. Ook indien op de website van de RVO niet duidelijk stond vermeld dat de subsidie niet wordt verstrekt als de aanvraag van een van de twee maatregelen wordt afgewezen, kan dit [naam 1] niet baten. In artikel 4.5.9, derde lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Regeling stond namelijk duidelijk dat de subsidie niet wordt verleend als de aanvraag voor subsidie geen betrekking had op twee of meer verschillende typen investeringen die op het moment van indiening van de aanvraag op grond van deze titel voor subsidie in aanmerking konden komen.
Conclusie
8 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. F. Willems