ECLI:NL:CBB:2023:516

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
22/2153
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de uitbetaling van basis- en vergroeningsbetalingen aan een landbouwbedrijf na herberekening door de minister

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een landbouwbedrijf en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het landbouwbedrijf had bezwaar gemaakt tegen de herberekening van de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetalingen voor het jaar 2018, die door de minister was vastgesteld op basis van gewijzigde perceelsgegevens. De minister had eerder op 8 april 2022 een bedrag teruggevorderd van het landbouwbedrijf, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar op 1 september 2022. Het landbouwbedrijf was van mening dat de minister de oppervlaktes van verschillende percelen ten onrechte had vastgesteld, wat resulteerde in een lagere uitbetaling.

Tijdens de zitting op 9 augustus 2023 heeft het College de argumenten van beide partijen gehoord. Het landbouwbedrijf stelde dat de minister de percelen 1, 4, 112 en 127 ten onrechte kleiner had vastgesteld en dat de minister de grenzen van de percelen niet correct had gelegd. Het College heeft echter vastgesteld dat de minister bij zijn herberekening de juiste gegevens had gebruikt en dat de vastgestelde oppervlaktes overeenkwamen met de werkelijke situatie. De minister had ook gemotiveerd waarom bepaalde percelen niet subsidiabel waren, zoals perceel 94, dat niet aan het landbouwbedrijf in gebruik was gegeven.

Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat het beroep van het landbouwbedrijf ongegrond was. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 september 2023.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2153

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2023 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , het landbouwbedrijf,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. J. van Horsen).

Procesverloop

Met het besluit van 8 april 2022 heeft de minister de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling van het landbouwbedrijf voor het jaar 2018 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) herberekend en opnieuw vastgesteld en een geldbedrag van het landbouwbedrijf teruggevorderd.
Met het besluit van 1 september 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van het landbouwbedrijf gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij heeft de minister het besluit van 8 april 2022 herroepen, de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling van het landbouwbedrijf voor het jaar 2018 opnieuw vastgesteld en een geldbedrag van het landbouwbedrijf teruggevorderd.
Het landbouwbedrijf heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 9 augustus 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1. Het landbouwbedrijf heeft met zijn op 14 mei 2018 ingediende Gecombineerde Opgave 2018 uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling en de extra betaling jonge landbouwers aangevraagd en hiervoor 37 percelen met een totale oppervlakte van 63,34 ha opgegeven. Met het besluit van 14 december 2018 heeft de minister daarvoor een bedrag van € 26.074,07 vastgesteld. Daarbij is de minister uitgegaan van een geconstateerde oppervlakte van 61,87 ha.
2. Met het besluit van 8 april 2022 heeft de minister vanwege gewijzigde perceelsgegevens de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling en de extra betaling jonge landbouwers van het landbouwbedrijf voor het jaar 2018 herberekend en opnieuw vastgesteld. Daarbij is hij uitgegaan van een geconstateerde oppervlakte van 55,50 ha. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van het landbouwbedrijf gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 8 april 2022 herroepen en de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling en de extra betaling jonge landbouwers van het landbouwbedrijf voor het jaar 2018 opnieuw vastgesteld. Daarbij is hij uitgegaan van een geconstateerde oppervlakte van 52,77 ha. De minister heeft een korting toegepast vanwege een afwijking in de oppervlakte (overdeclaratie). Deze herberekening leidt ertoe dat het landbouwbedrijf een geldbedrag moet terugbetalen.
3. Het landbouwbedrijf is het niet eens met het bestreden besluit. Hij vindt dat de minister de percelen 1, 4, 112 en 127 ten onrechte kleiner heeft vastgesteld dan het jaar ervoor. Verder heeft de minister de percelen 1, 7, 8, 9, 29, 17, 18 en 19 te klein vastgesteld, omdat de minister ten onrechte uitgaat van een talud en daardoor de grenzen van de percelen niet goed heeft gelegd. Dit wordt door de BGT(Basisregistratie Grootschalige Topografie)-check gecontroleerd en aangepast; de situatie van die percelen wijkt niet af van die van 2018. Tot slot heeft de minister de oppervlakte van perceel 94 ten onrechte op nul vastgesteld. Anders dan waarvan de minister uitgaat had het landbouwbedrijf zeggenschap over dit perceel en had hij dit perceel ook in gebruik.
4.1
Voor de vaststelling van het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling is van belang dat het – kort gezegd – moet gaan om subsidiabele hectares. Onder 'subsidiabele hectare' wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van
17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013)). Onder 'landbouwareaal' wordt – voor zover hier van belang – verstaan om het even welke grond die wordt gebruikt als blijvend grasland en blijvend weiland (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening 1307/2013).
4.2
De oppervlakte moet dus, om subsidiabel te zijn, landbouwareaal zijn, deel uitmaken van het bedrijf van de landbouwer en worden gebruikt voor landbouwdoeleinden of bij gelijktijdig ander gebruik overwegend worden gebruikt voor dergelijke doeleinden (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 juli 2015, Demmer, C-684/13 (ECLI:EU:C:2015:439), punt 54).
5.1
Wat betreft de percelen 4, 7 en 29 stelt het College met de minister vast dat de minister van dezelfde oppervlakten is uitgegaan als het landbouwbedrijf. Perceel 4 is gesplitst in de percelen 4 (0,11 ha) en 124 (0,02 ha). De gezamenlijke oppervlakte van deze percelen is dus 0,13 ha, zoals ook het landbouwbedrijf aangeeft in beroep. De oppervlakte van de percelen 7 en 29 is vastgesteld op respectievelijk 2,25 ha en 3,13 ha, zoals ook door het landbouwbedrijf is opgegeven in de Gecombineerde opgave.
5.2
Wat betreft de percelen 1, 8, 9, 17, 18, 19, 112 en 127 ziet het College in wat het landbouwbedrijf aanvoert geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de minister de oppervlakte van deze percelen onjuist heeft vastgesteld. In het bestreden besluit en in het verweerschrift heeft de minister gemotiveerd uiteengezet dat en waarom hij de oppervlakte van deze percelen kleiner heeft vastgesteld dan door het landbouwbedrijf opgegeven in de Combineerde opgave en waarom hij perceel 112 heeft gesplitst in de percelen 112 en 127. Meer in het bijzonder heeft de minister aan de hand van luchtfoto’s van die percelen duidelijk gemaakt dat die percelen vooral grenzen aan water (sloten) en dat hij de grens van die percelen heeft gelegd op de slootkant en/of waterkant dan wel op de feitelijke gewasgrens. Nu sloten niet subsidiabel zijn en er een duidelijke grens tussen het bewerkte en niet bewerkte deel van de percelen zichtbaar is, heeft de minister de grenzen van die percelen terecht bepaald op de sloot en/of waterkant dan wel de feitelijke gewasgrens. Verder heeft de minister het door het landbouwbedrijf op perceel 112 ingetekende verharde pad terecht niet meegenomen bij het constateren van de oppervlakte, omdat dat geen landbouwareaal is. Dat, zoals het landbouwbedrijf aanvoert, de oppervlakte van deze percelen in andere jaren wel groter is geconstateerd, leidt niet tot een ander oordeel. De aanvraag om uitbetaling van betalingsrechten wordt per jaar beoordeeld en de situatie ter plaatse kan ieder jaar verschillen.
5.3
Wat betreft perceel 94 heeft de minister terecht uiteengezet dat dit perceel geen deel uitmaakt van het landbouwbedrijf en om die reden niet subsidiabel is. In het rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van 2 december 2019 is uiteengezet dat een medewerker van de gemeente Brielle (eigenaar van het perceel) heeft verklaard dat perceel 94 niet aan het landbouwbedrijf in gebruik is gegeven. Het landbouwbedrijf heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
6. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023.
w.g. A. Venekamp w.g. T. Kuiper