ECLI:NL:CBB:2023:510

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
22/632
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL wegens te late indiening

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 19 september 2023, zaaknummer 22/632, is de aanvraag van een onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag als pro-forma aangemerkt en deze afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De onderneming had haar aanvraag voor de periode Q2 2021 niet tijdig, vóór 20 augustus 2021 om 17:00 uur, ingediend. De onderneming stelde dat zij door een onjuiste SBI-code in het handelsregister geen aanvraag kon indienen en dat zij meerdere pogingen had gedaan om contact op te nemen met de minister, maar zonder resultaat. De minister betwistte deze claims en stelde dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming was om tijdig een aanvraag in te dienen.

Het College oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen. De wetgeving is duidelijk: aanvragen moeten tijdig worden ingediend en de minister heeft geen ruimte om hiervan af te wijken. De onderneming had niet aangetoond dat zij tijdens de aanvraagperiode daadwerkelijk een aanvraag had geprobeerd in te dienen. Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de minister niet verplicht was om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen, aangezien deze niet tijdig was ingediend. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/632

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2023 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [woonplaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: mr. J. Karamat Ali)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. W. Dam en mr. S. Piron).

Procesverloop

Met het besluit van 26 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q2 2021 aangemerkt als een pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 16 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 26 juni 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de onderneming en de minister deelgenomen.

Overwegingen

1. Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2. Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q2 van 2021 uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
3. Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
4. De onderneming voert aan dat zij door een onjuiste SBI-code in het handelsregister geen aanvraag kon indienen tijdens de aanvraagperiode. De onderneming heeft verschillende keren geprobeerd een medewerker van de minister telefonisch te bereiken, maar ondanks terugbelverzoeken is zij niet teruggebeld. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de onderneming tijdens de aanvraagperiode niet heeft geprobeerd een aanvraag in te dienen, want zij had de subsidie hard nodig en voor de andere TVL-periodes heeft zij ook subsidie aangevraagd. De onderneming is van mening dat de minister het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd.
5. Verder voert de onderneming aan dat het niet evenredig is dat zij geen TVL-subsidie krijgt. Het belang dat de onderneming kan voortbestaan staat niet in verhouding tot het uitvoeringsbelang van de minister. De problematiek van onjuiste SBI-codes is buiten de schuld van de onderneming ontstaan. De onderneming verwijst naar de brief van 10 maart 2021 van de staatssecretaris (Kamerstukken II, 2020-2021, 35 420, nr. 239) waarin hij aangeeft dat middels een beroep op de hardheidsclausule een onjuiste SBI-code geen nadelige gevolgen voor de belanghebbende mag hebben. In de brief staat verder dat als een ondernemer in een bepaalde periode alsnog in het gelijk wordt gesteld dit ook wordt verwerkt in de TVL-aanvraag voor de volgende periode. De SBI-code was bij de aanvraag voor Q4 2020 ook al een probleem, maar uiteindelijk is de onderneming in de beslissing op bezwaar alsnog in het gelijk gesteld. Die beslissing op bezwaar werd pas genomen nadat de aanvraagtermijn voor Q2 2021 was verstreken.
6. In reactie op het verweerschrift voert de onderneming aan dat de hardheidsclausule op haar van toepassing is. Ziekte en overlijden zijn bijzondere omstandigheden. Voor een onderneming zijn surseance van betaling of een faillissement daarmee gelijk te stellen. Verder biedt artikel 2.3.8 van de TVL de ruimte om de aanvraag op een later moment in te dienen. In het artikel staat namelijk ‘kan worden ingediend’ en niet ‘moet worden ingediend’.
Standpunt van de minister
7. De minister stelt zich op het standpunt dat het voor risico van de onderneming komt dat de aanvraag te laat is ingediend. Het is haar verantwoordelijkheid om tijdig een aanvraag in te dienen. Uit de regelgeving blijkt duidelijk dat de aanvraag voor 20 augustus 2021 om 17:00 uur ingediend moest worden en dit stond ook op de website van de minister. De minister volgt de onderneming niet in haar standpunt dat zij geen aanvraag kon indienen omdat in het handelsregister een onjuiste SBI-code stond geregistreerd. De aanvraag kon gewoon worden ingediend. Dat de onderneming dan op basis van de SBI-code een afwijzing zou hebben ontvangen, betekent niet dat het technisch gezien onmogelijk was om een aanvraag in te dienen. De onderneming heeft ook een aanvraag kunnen indienen voor Q1 2021.
8. Het is de minister niet bekend dat de onderneming tijdens de aanvraagperiode contact heeft gezocht. Er is geen sprake van een situatie als genoemd in de kamerbrief van 10 maart 2021. In de kamerbrief staat dat als een onderneming voldoende weet aan te tonen dat zijn feitelijke activiteiten anders waren dan de inschrijving in het handelsregister, van een andere activiteit uitgegaan kan worden. Omdat de onderneming geen tijdige aanvraag heeft ingediend, komt de minister niet toe aan de beoordeling van de stelling dat de SBI-code onjuist is. Het enkele feit dat de onderneming het niet eens is met het besluit maakt niet dat daarbij het motiveringsbeginsel is geschonden. Uit het bestreden besluit volgt bovendien duidelijk waarom de onderneming niet in aanmerking komt voor een TVL-subsidie.
Beoordeling door het College
9. Uit artikel 2.3.6, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.Anders dan de onderneming meent, is met het woord “kan” in artikel 2.3.8, eerste lid, van de TVL bedoeld de periode voor aanvraag af te bakenen.
10. Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Het College vat de redenen die de onderneming geeft voor het niet tijdig aanvragen en de omstandigheden die zij aanvoert op als een verzoek tot het buiten toepassing laten van de dwingende afwijzingsgrond in haar geval, vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel.
11. In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij tijdens de aanvraagperiode een digitale aanvraag heeft proberen in te dienen, maar dat dat niet lukte omdat een onjuiste SBI-code in het handelsregister geregistreerd stond. Ook is niet gebleken dat de onderneming hierover tijdens de aanvraagperiode contact heeft gezocht met de minister. Als de onderneming de aanvraag pas na sluiting van de termijn heeft ingediend omdat zij er toen pas achter kwam dat zij ondanks de onjuiste registratie van de SBI-code mogelijk aanspraak kon maken op een TVL-subsidie, dan is dat geen reden voor een ander oordeel. De systematiek van de TVL brengt met zich mee dat de minister een aanvraag inhoudelijk beoordeelt als deze binnen de aanvraagperiode is ingediend. Ook als de onderneming denkt dat zij niet in aanmerking komt voor een TVL-subsidie, zal zij dus een tijdige aanvraag moeten indienen om een inhoudelijke beoordeling van de minister te krijgen. Tegen die inhoudelijke beoordeling kan de onderneming vervolgens bezwaar maken. Van strijd met het motiveringsbeginsel is geen sprake. In het bestreden besluit is gemotiveerd dat de aanvraag te laat is ingediend en waarom de redenen die de onderneming aanvoert geen reden zijn om de aanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling te nemen.
Slotsom
12. Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 2.3.8, eerste en tweede lid, van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag tijdig is ingediend.
13. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023.
w.g. M. van Duuren w.g. A.M. Slierendrecht
Bijlage
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.3.6 (afwijzingsgronden), eerste lid, onder a
1. de minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)
Artikel 2.3.8 (aanvraagperiode)
Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.
Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.