ECLI:NL:CBB:2023:427
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beslissing over subsidieaanvraag COVID-19 met betrekking tot omzetverlies
Op 10 augustus 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/1896. De zaak betreft een beroep van een vennootschap tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat over de vaststelling van de subsidie op basis van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming vaste lasten (TVL) in het kader van de COVID-19 pandemie. De vennootschap heeft aangevoerd dat zij recht heeft op subsidie, maar het College heeft geoordeeld dat de vennootschap niet voldoet aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies, zoals vereist door de TVL-regeling.
Het College heeft vastgesteld dat de vennootschap voor de periode van juni tot en met september 2020 niet aan deze voorwaarde voldoet. De TVL-regeling biedt geen mogelijkheid om af te wijken van de in de regeling opgenomen omzetberekening van de referentie- en subsidieperiode. De minister heeft de subsidie daarom terecht vastgesteld op nihil. Het College heeft het beroep van de vennootschap ongegrond verklaard, waarbij het heeft overwogen dat er geen ruimte is voor een hardheidsclausule in de regeling, waardoor de concrete omzetcijfers niet kunnen worden gebruikt voor de berekening van het omzetverlies.
De uitspraak is mondeling gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal. De betrokken partijen zijn de vennootschap en de minister, vertegenwoordigd door drs. E.S.M. Slot en mr. O. Andich. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden die gelden voor de toekenning van subsidies onder de TVL-regeling en de noodzaak voor vennootschappen om aan deze voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor financiële steun.