ECLI:NL:CBB:2023:417

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
22/1893
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidie vaststelling COVID-19 regeling en omzetverlies

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in het kader van de regeling voor subsidie vaste lasten financiering COVID-19, specifiek gericht op de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De onderneming, vertegenwoordigd door [naam 2], heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat, die de subsidie op nihil heeft vastgesteld. De minister baseerde deze beslissing op het feit dat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies, zoals vereist door de TVL-regeling.

Het College heeft vastgesteld dat de minister bij de berekening van het omzetverlies terecht is uitgegaan van de omzetgegevens uit de aangifte omzetbelasting. De regelgever heeft gekozen om de omzet voor de TVL-regeling te bepalen aan de hand van deze aangiften, en het College heeft eerder geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is. De onderneming had niet de mogelijkheid om omzet van onderhanden werk, die in de subsidieperiode is gefactureerd en opgegeven in de aangifte omzetbelasting, niet mee te nemen in de berekening van de omzet voor de subsidieperiode. Dit betekent dat de manier waarop de omzet in de jaarrekening is verwerkt, niet relevant is voor de beoordeling van de subsidieaanvraag.

Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat de minister de TVL-subsidie terecht op € 0,- heeft vastgesteld, omdat de onderneming niet voldeed aan de vereisten van de regeling. Het beroep van de onderneming is ongegrond verklaard.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1893
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2023

Raadsheer: mr R.W.L. Koopmans

Griffier: mr L. ten Hove

Partijen

[naam 1] B.V., gevestigd te [plaats] (de onderneming), voor wie is verschenen [naam 2] ,
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Wammes en mr. S.F. Hu.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat de onderneming voor het eerste kwartaal van 2021 (subsidieperiode) niet aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies uit de TVL-regeling voldoet, als wordt uitgegaan van de omzetgegevens uit de aangifte omzetbelasting.
2. De regelgever heeft ervoor gekozen de omzet voor de TVL-regeling te bepalen aan de hand van de aangifte omzetbelasting. Het College heeft eerder al geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is en dat de regeling geen ruimte biedt hiervan af te wijken. Het is dus niet mogelijk de omzet van de onderneming voor onderhanden werk, die in de subsidieperiode is gefactureerd en opgegeven in de aangifte omzetbelasting, niet mee te nemen bij de omzet voor de subsidieperiode. Dat die omzet anders is verwerkt in de jaarrekening doet hier niet aan af, omdat de aangifte omzetbelasting bepalend is en niet de jaarrekening.
3. De minister heeft de TVL-subsidie daarom terecht op € 0,- vastgesteld.
R.W.L. Koopmans L. ten Hove