ECLI:NL:CBB:2023:417
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidie vaststelling COVID-19 regeling en omzetverlies
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in het kader van de regeling voor subsidie vaste lasten financiering COVID-19, specifiek gericht op de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De onderneming, vertegenwoordigd door [naam 2], heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat, die de subsidie op nihil heeft vastgesteld. De minister baseerde deze beslissing op het feit dat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies, zoals vereist door de TVL-regeling.
Het College heeft vastgesteld dat de minister bij de berekening van het omzetverlies terecht is uitgegaan van de omzetgegevens uit de aangifte omzetbelasting. De regelgever heeft gekozen om de omzet voor de TVL-regeling te bepalen aan de hand van deze aangiften, en het College heeft eerder geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is. De onderneming had niet de mogelijkheid om omzet van onderhanden werk, die in de subsidieperiode is gefactureerd en opgegeven in de aangifte omzetbelasting, niet mee te nemen in de berekening van de omzet voor de subsidieperiode. Dit betekent dat de manier waarop de omzet in de jaarrekening is verwerkt, niet relevant is voor de beoordeling van de subsidieaanvraag.
Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat de minister de TVL-subsidie terecht op € 0,- heeft vastgesteld, omdat de onderneming niet voldeed aan de vereisten van de regeling. Het beroep van de onderneming is ongegrond verklaard.