In de zaak tussen Podium Azijnfabriek B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 juli 2023 uitspraak gedaan. De onderneming had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q4 2021. De minister heeft deze aanvraag afgewezen met het argument dat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarde van ten minste 20% omzetverlies ten opzichte van de referentieperiode, die de aanvrager zelf kon kiezen: Q4 2019 of Q1 2020.
De onderneming stelde dat de minister een andere referentieperiode had moeten hanteren, omdat zij in Q4 2021 naar een groter pand was verhuisd. Hierdoor was de omzet, ondanks de coronamaatregelen, ongeveer gelijk aan die in de referentieperiode(s). De vaste lasten waren echter aanzienlijk gestegen. De onderneming voerde aan dat er sprake was van een bijzondere omstandigheid die de minister had moeten doen afwijken van de TVL-regeling.
Het College oordeelde echter dat de TVL geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de in de regeling genoemde referentieperiode(s) en dat er geen hardheidsclausule is opgenomen. Het College heeft eerder geoordeeld dat een verhuizing of uitbreiding van de onderneming geen uitzonderlijke omstandigheid is die een afwijking rechtvaardigt. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.