ECLI:NL:CBB:2023:404

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
22/1346
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL Q4 2021 wegens onvoldoende omzetverlies

In de zaak tussen Podium Azijnfabriek B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 juli 2023 uitspraak gedaan. De onderneming had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q4 2021. De minister heeft deze aanvraag afgewezen met het argument dat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarde van ten minste 20% omzetverlies ten opzichte van de referentieperiode, die de aanvrager zelf kon kiezen: Q4 2019 of Q1 2020.

De onderneming stelde dat de minister een andere referentieperiode had moeten hanteren, omdat zij in Q4 2021 naar een groter pand was verhuisd. Hierdoor was de omzet, ondanks de coronamaatregelen, ongeveer gelijk aan die in de referentieperiode(s). De vaste lasten waren echter aanzienlijk gestegen. De onderneming voerde aan dat er sprake was van een bijzondere omstandigheid die de minister had moeten doen afwijken van de TVL-regeling.

Het College oordeelde echter dat de TVL geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de in de regeling genoemde referentieperiode(s) en dat er geen hardheidsclausule is opgenomen. Het College heeft eerder geoordeeld dat een verhuizing of uitbreiding van de onderneming geen uitzonderlijke omstandigheid is die een afwijking rechtvaardigt. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1346

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

Podium Azijnfabriek B.V., te ’s Hertogenbosch (de onderneming),

(gemachtigde: mr. J. Cliteur),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. C. Zieleman en mr. M.P. Beudeker).

Procesverloop

Met het besluit van 25 februari 2022 (het subsidiebesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q4 2021 afgewezen.
Met het besluit van 23 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 24 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen mr. J.J.M. Cliteur en [naam] namens de onderneming en de gemachtigden van de minister.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De minister heeft de subsidieaanvraag van de onderneming afgewezen omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat er sprake moet zijn van ten minste 20% omzetverlies ten opzichte van de referentieperiode. De referentieperiode is, naar keuze van de aanvrager, Q4 2019 of Q1 2020.
De onderneming vindt dat de minister in dit geval een andere referentieperiode had moeten hanteren. De onderneming is in Q4 2021 verhuisd naar een groter pand, waardoor haar omzet – ondanks de coronamaatregelen – ongeveer net zo hoog was als in de referentieperiode(s), toen zij nog in het kleinere pand gehuisvest was. Haar vaste lasten zijn echter veel hoger geworden. De onderneming stelt dat sprake is van een zeer bijzondere omstandigheid die maakt dat de minister had moeten afwijken van de TVL. Zij voert aan dat zij onder grote druk van de gemeente heeft moeten verhuizen naar het grotere pand en vindt het niet terecht dat de minister daar geen rekening mee heeft gehouden.
De TVL biedt geen mogelijkheid om af te wijken van de in de regeling genoemde referentieperiode(s). Ook is er geen hardheidsclausule opgenomen in de TVL. Om te zorgen dat de TVL uitvoerbaar blijft, maakt de minister alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering. Het College heeft eerder al geoordeeld dat dit niet onrechtmatig is.
In vergelijkbare zaken heeft het College bovendien al geoordeeld dat een verhuizing en/of uitbreiding van de onderneming geen uitzonderlijke omstandigheid is die maakt dat de minister moet afwijken van de TVL. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.
w.g. B. Bastein w.g. A.A. Dijk