3.7Volgens artikel 28 van de Plantgezondheidswet, in samenhang gelezen met artikel 5:32, eerste lid, van de Awb, is de minister bevoegd tot handhaving door oplegging van een last onder dwangsom.
Standpunt van de maatschap
4. De minister heeft de maatschap in strijd met artikel 4:8, eerste lid, van de Awb niet in staat gesteld haar zienswijze te geven. De NAK heeft op 9 juni 2023 de controle uitgevoerd en op 22 juni 2023 is het bestreden besluit genomen. Dit was lang genoeg om de maatschap in de gelegenheid te stellen eerst een zienswijze naar voren te brengen.
Ter zitting heeft de maatschap betoogd dat, aangezien de op de website van de NVWA gepubliceerde kaart ‘Aardappelteeltverbodsgebied [plaats 2] ’ niet geheel overeenkomt met het in bijlage 8, punt 5, van de Regeling omschreven gebied, niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een overtreding.
De maatschap was van het aardappelteeltverbod niet op de hoogte. De NAK heeft bij het door de maatschap in januari 2023 aangevraagde AM-onderzoek nooit verteld dat aardappelteelt aldaar niet was toegestaan, terwijl de NAK kon weten dat de maatschap dit onderzoek had aangevraagd omdat ze van plan was hier aardappels te telen. Bij dat onderzoek is geen aardappelmoeheid is aangetroffen.
Het weghalen van de aardappelen en het vernietigen daarvan zal leiden tot een enorme schadepost, terwijl er ook voor gekozen kan worden om na de oogst de aardappelen te testen op AM-besmetting. In dat laatste geval kan de overtreding worden opgeheven op een wijze die proportioneel en evenredig is.
Standpunt van de minister
5. Het door de NAK laten uitvoeren van een bodemonderzoek in een aardappelteeltverbodsgebied is vrijwillig en bij het aanvragen van een dergelijk onderzoek wordt door de NAK niet gevraagd (en behoeft ook niet te worden gevraagd) welk gewas op de percelen geteeld gaat worden. Een bodemonderzoek kan met verschillende doelen worden uitgevoerd. De aaltjes die aardappelmoeheid veroorzaken zijn niet enkel schadelijk voor aardappels, maar ook voor andere gewassen. Niet kan worden gesteld dat de NAK of de minister zijn tekortgeschoten in het geven van informatie richting de maatschap, die een eigen verantwoordelijkheid heeft om zich te houden aan geldende regelgeving.
Dat er geen aardappelmoeheid in de grond van de percelen is aangetroffen is geen reden om af te zien van handhaving. De aardappelteeltverbodsgebieden betreffen gebieden waar veel voortkwekingsmateriaal van vaste planten en boomkwekerijproducten wordt geteeld. Het is van groot belang dat in dergelijke gebieden geen aardappelen worden geteeld, omdat op deze manier gegarandeerd blijft dat voortkwekingsmateriaal afkomstig uit deze gebieden vrij is van aardappelmoeheid. Met het na de oogst testen en eventueel vernietigen van de aardappelen kan eventuele verspreiding van aardappelmoeheid in de grond niet worden voorkomen.
De minister vindt dat de last onder dwangsom op goede gronden is opgelegd.
6. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de percelen zich bevinden binnen het in bijlage 8, punt 5, van de Regeling aangewezen gebied waar op grond van artikel 37 van Regeling plantgezondheid geen aardappelen mogen worden geteeld. Dat op de op de website van de NVWA gepubliceerde kaart ‘Aardappelteeltverbodsgebied [plaats 2] ’ de meest noordelijke getekende lijn mogelijk niet geheel overeenkomt met de loop van de in bijlage 8, punt 5, van de Regeling genoemde [adres 11] , heeft – wat daar van zij – geen gevolgen voor de beide percelen, omdat deze niet direct grenzen aan de [adres 11] , maar zijn gelegen aan de [adres 1] op ruime afstand van de [adres 11] en zich op de kaart duidelijk binnen het verbodsgebied bevinden. Dit betekent dat de maatschap, door op de percelen aardappelen te telen, heeft gehandeld in strijd met artikel 37 van Regeling.
De voorzieningenrechter overweegt dat het feit dat uit het AM-onderzoek door de NAK in januari 2023 is gebleken dat geen aardappelmoeheid op de percelen is aangetroffen, niet wegneemt dat het gebied is aangewezen als aardappelteeltverbodsgebied. Dat de NAK bij dat onderzoek de maatschap niet heeft geïnformeerd dat voor de percelen een aardappelteeltverbod geldt, betekent niet dat de maatschap er daarom op mocht vertrouwen dat dit zou zijn toegestaan. Nog daargelaten of bij NAK bekend was dat de maatschap voornemens was om op het perceel aardappelen te telen, is de maatschap een professionele akkerbouwer en had deze zich moeten laten informeren over mogelijke beperkingen die voor de door haar gepachte percelen zouden kunnen gelden. Daarbij komt nog dat het doel van een AM-onderzoek in een aardappelverbodsgebied niet is om te onderzoeken of er aardappelteelt mag plaatsvinden (er geldt immers een verbod), maar of er zonder risico op besmetting met aardappelmoeheid voortkwekingsmateriaal kan worden geteeld.
Uit het voorgaande volgt dat de minister op grond van artikel 28 van de Plantgezondheidswet bevoegd was van de maatschap te verlangen dat de geconstateerde overtreding wordt opgeheven.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht de minister in dit geval ook van die bevoegdheid gebruik maken. Het verbod om aardappelen te telen in bepaalde daartoe aangewezen gebieden is een geschikt en noodzakelijk middel om te waarborgen dat in dat gebied geen aardappelmoeheid kan worden verspreid naar andere gewassen. Het bestrijden en uitroeien van de plaagorganismen die aardappelmoeheid veroorzaken is van groot belang voor Nederlandse telers en voor de Nederlandse export van hun producten. De nadelige (financiële) gevolgen die voor de maatschap ondervindt zijn niet onevenwichtig omdat deze het directe gevolg zijn van de overtreding van het geldende verbod. De door de maatschap voorgestelde optie om de aardappels te laten groeien en dan te rooien, en deze en de grond te laten keuren, is geen aanvaardbaar alternatief, omdat het doel van het verbod is om aardappelteelt op de percelen uit te sluiten. Er is dan ook er geen strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Voor zover sprake is van strijd met artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, omdat de maatschap voorafgaand aan het bestreden besluit niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze daarover te geven, ziet de voorzieningenrechter daarin geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit gebrek kan in de bezwaarschriftprocedure worden hersteld.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
8. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.