ECLI:NL:CBB:2023:395

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
22/988
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL door de minister van Economische Zaken en Klimaat na te late indiening en gebrek aan hoorzitting

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 juli 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had een aanvraag ingediend voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De onderneming stelde dat zij door een blokkade in het aanvraagformulier niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De minister betwistte dit en stelde dat er geen blokkade was, maar enkel een waarschuwing dat de SBI-code geen recht gaf op TVL-subsidie. De onderneming had eerder al aanvragen gedaan en was op de hoogte van de situatie met betrekking tot de SBI-code.

De gemachtigde van de onderneming had verzocht om een hoorzitting, maar de minister ging ervan uit dat de onderneming hiervan had afgezien omdat er niet snel genoeg op een e-mail werd gereageerd. Het College oordeelde dat de minister ten onrechte had aangenomen dat de onderneming van de hoorzitting afzag, gezien de eerdere bevestigingen van de gemachtigde. Het College oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, maar dat de minister wel de proceskosten van de onderneming moest vergoeden, omdat er geen hoorzitting had plaatsgevonden. De proceskosten werden vastgesteld op € 837,- en het griffierecht van € 365,- moest ook worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een hoorzitting in bestuursrechtelijke procedures en de verantwoordelijkheden van zowel de aanvrager als de minister in het proces van subsidieaanvragen. Het College concludeerde dat de beslissing van de minister niet onevenredig was, maar dat de procedurele fout van het niet houden van een hoorzitting wel gevolgen had voor de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/988
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2023 in de zaak tussen

[naam] B.V., gevestigd te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. J. Karamat Ali)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat.

Procesverloop

Met het besluit van 26 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 19 april 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de onderneming heeft op 30 juni 2023 verzocht om uitstel van de zitting. Het College heeft dit verzoek afgewezen, omdat uit het verzoek niet blijkt dat sprake is van gewichtige redenen en ook niet dat het verzoek zo spoedig mogelijk is gedaan.
De zitting was op 13 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen mr. H.G.M. Wammes en W. Dam namens de minister.
Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de onderneming te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van € 837,-.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
Geen hoorzitting
2. De onderneming voert aan dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
3. Volgens de minister heeft de onderneming ervan afgezien de bezwaren toe te lichten tijdens een hoorzitting. De onderneming heeft namelijk niet gereageerd op een e-mail over het inplannen van een hoorzitting.
4. Het College oordeelt dat de minister ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting. Nadat de gemachtigde van de onderneming twee keer in een e-mail heeft bevestigd dat hij gebruik wil maken van een hoorzitting, mag de minister niet zomaar aannemen dat de onderneming toch van een hoorzitting afziet als er niet voortvarend op een volgende email over het plannen van een datum wordt gereageerd. Hiermee heeft de minister gehandeld in strijd met artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Het College ziet aanleiding om dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb, omdat niet gebleken is dat de onderneming door het ontbreken van een hoorzitting is benadeeld. De onderneming heeft in beroep namelijk niet méér of andere informatie gegeven dan in bezwaar. Het College ziet in het ontbreken van de hoorzitting wel aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.
Aanvraag te laat
6. De onderneming heeft in een brief die is ontvangen op 15 november 2021 aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gemeld dat zij te laat was met de TVLaanvraag voor het tweede kwartaal van 2021 en alsnog een aanvraag wilde doen. De aanvraagperiode liep tot en met 20 augustus 2021 om 17.00 uur. [1] De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat die niet binnen de aanvraagperiode is ingediend.
7. De onderneming is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. De onderneming voert aan dat zij bij de Kamer van Koophandel met een onjuiste SBI-code geregistreerd staat, waardoor het bij aanvragen voor eerdere kwartalen lastig was om TVL-subsidie te krijgen. De onderneming stelt dat zij voor dit kwartaal de aanvraag niet kon doen, omdat zij na het invullen van de SBI-code tegen een blokkade in het aanvraagformulier opliep. De onderneming stelt dat zij meerdere keren telefonisch contact heeft gezocht met de RVO. De onderneming kan daar nu geen bewijs meer voor leveren. De onderneming vindt de afwijzing van de aanvraag onevenredig, omdat het voortbestaan van de onderneming bij gebrek aan subsidie in gevaar komt.
8. De minister stelt zich op het standpunt dat de aanvraag terecht is afgewezen. Volgens de minister was het niet onmogelijk om een aanvraag in te dienen. Het formulier bevatte geen blokkade, er was enkel sprake van een pop-up waarin stond dat de onderneming op basis van haar SBI niet in aanmerking komt voor TVL-subsidie. De aanvraag kon echter wel verzonden worden. De minister vindt dat de onderneming tijdig contact had moeten opnemen, en dat is volgens de contactnotities van de RVO niet gebeurd. De minister vindt dat de te late indiening voor rekening van de onderneming komt.
9. Het is niet in geschil dat de onderneming de aanvraag te laat heeft ingediend. Het College oordeelt dat niet is gebleken dat de onderneming tijdens de aanvraagperiode wel contact met de RVO heeft opgenomen. De minister moet te laat ingediende aanvragen afwijzen. [2] Het College vat de beroepsgronden op als een verzoek tot het buiten toepassing laten van die afwijzingsgrond, vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het College past bij de beoordeling de maatstaf uit de uitspraak van 27 juni 2023 [3] toe.
10. Het College oordeelt dat de beslissing op bezwaar niet onevenredig is. De afwijzing is geschikt, noodzakelijk en evenwichtig. Het is niet gebleken dat er een blokkade in het aanvraagformulier was. Er was wel een pop-up met een waarschuwing dat deze SBI-code geen recht geeft op TVL, maar de onderneming wist door de besluiten over eerdere kwartalen al dat dit in haar geval niet in de weg stond aan het toekennen van TVL-subsidie. Bovendien had de onderneming in ieder geval tijdig contact op moeten nemen met de RVO. Dat is niet tijdens de aanvraagperiode gebeurd en de onderneming heeft bijna 3 maanden gewacht met het doen van de melding bij de RVO. Dat de onderneming financiële gevolgen ervaart door de te late aanvraag maakt de beslissing op bezwaar ook niet onevenwichtig, dat komt voor risico van de onderneming.
Conclusie
11. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
12. Omdat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden moet de minister de proceskosten die door de onderneming in beroep zijn gemaakt betalen. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de bijstand door de gemachtigde vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). De minister moet ook het betaalde griffierecht vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff, in aanwezigheid van I.E. van de Geest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
w.g. M. van der Knijff w.g. I.E. van de Geest

Voetnoten

1.Artikel 2.3.8 van de TVL.
2.Artikel 2.3.6, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL.