ECLI:NL:CBB:2023:390

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
21/513
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidie op basis van onjuiste omzetgegevens door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de intrekking van een subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL1). De minister had eerder een subsidie van € 22.648,67 verleend voor de periode van juni tot en met september 2020, maar trok deze later in omdat de omzetgegevens die de onderneming had overgelegd niet op eenvoudige en duidelijke wijze konden worden vastgesteld. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen de intrekking, maar het College oordeelde dat de minister terecht had gehandeld.

Het proces begon met een besluit van de minister op 16 juli 2020, gevolgd door een vervangingsbesluit op 14 april 2021, waarbij de subsidie werd verhoogd naar € 33.338,14. De onderneming stelde dat de minister bij de berekening van de omzet een te lage referentie had gehanteerd. De minister had echter geconstateerd dat de opgegeven omzetgegevens niet overeenkwamen met de gegevens van de Belastingdienst en dat de onderneming niet had voldaan aan de voorwaarden voor subsidieverlening.

Het College concludeerde dat de minister de subsidieverlening op grond van artikel 4:48, eerste lid, van de Awb terecht had ingetrokken, omdat de onderneming onjuiste of onvolledige gegevens had verstrekt. De minister had de intrekking van de subsidie goed gemotiveerd en het College oordeelde dat de onderneming geen belang meer had bij een beoordeling van de andere besluiten, aangezien de subsidieverlening al was ingetrokken. De minister werd opgedragen het griffierecht van € 360,- aan de onderneming te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/513

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. J.J. Scholtes, mr. M.J.H. van der Burgt en mr. S.M. Piron).

Procesverloop

Met het besluit van 16 juli 2020 (TVL-subsidiebesluit) heeft de minister aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL1) voor de periode van juni tot en met september 2020 een subsidie verleend van € 22.648,67.
Met het besluit van 23 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Met het besluit van 14 april 2021 (vervangingsbesluit) heeft de minister het bestreden besluit vervangen door het vervangingsbesluit, het bezwaar van de onderneming gegrond verklaard en - met herroeping van het TVL-subsidiebesluit - aan de onderneming een subsidie verleend van €33.338,14.
De onderneming heeft tegen het vervangingsbesluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 26 oktober 2021. Hieraan hebben [naam 2] , namens de onderneming, en mr. J.J. Scholtes, namens de minister, deelgenomen. Op de zitting is het onderzoek geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen een toelichting te geven op de berekening van de in de bijlage bij het vervangingsbesluit opgenomen referentieomzet van € 406.277,-.
De minister heeft op 10 november 2021 een aanvullend stuk ingediend, waar de onderneming met de brief van 2 december 2021 op heeft gereageerd.
Met de brief van 16 december 2021 heeft het College de minister verzocht nadere informatie te verstrekken. Op 14 januari 2022 heeft de minister de gevraagde informatie verstrekt en een nieuw besluit meegezonden.
Met het besluit van 14 januari 2022 heeft de minister het vervangingsbesluit ingetrokken en het bezwaar van de onderneming tegen het TVL-subsidiebesluit alsnog ongegrond verklaard. Verder heeft de minister met dit besluit de subsidieverlening ambtshalve ingetrokken met toepassing van artikel 4:48, eerste lid, van de Awb (intrekking van de subsidieverlening).
Tegen de intrekking van de subsidieverlening heeft de onderneming rechtstreeks beroep ingesteld.
De onderneming heeft met de brief van 15 februari 2022 gereageerd op de door de minister verstrekte nadere informatie en het intrekkingsbesluit.
De nadere zitting was op 17 mei 2022. Hieraan hebben [naam 2] , namens de onderneming, en mr. M.J.H. van der Burgt en mr. S.M Piron, namens de minister, deelgenomen. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Het College heeft op 16 september 2022 het onderzoek heropend. De minister is in de gelegenheid gesteld om te onderzoeken of het gegeven dat de onderneming in de aanvraagperiode is gefuseerd met [naam 3] B.V. tot een mogelijke wijziging van zijn standpunt leidt.
Op 7 oktober 2022 heeft het College nadere stukken van de minister ontvangen, waaronder een door de minister aan de onderneming gestuurde brief. In die brief heeft de minister de onderneming verzocht (ontbrekende) omzetgegevens aan te leveren. Met de brief van 18 oktober 2022 heeft de onderneming gereageerd op de brief van de minister. Zij heeft onder meer om uitstel gevraagd voor het aanleveren van de door de minister gevraagde informatie. In zijn brief van 15 november 2022 heeft de minister het gevraagde uitstel verleend tot 1 december 2022.
Met de brief van 8 december 2022 heeft de minister de onderneming meegedeeld dat de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn is ontvangen en dat het intrekkingsbesluit daarom blijft gehandhaafd. Hier heeft de onderneming met de brief van
16 januari 2023 op gereageerd. De minister heeft hierop met het bericht van 1 maart 2023 gereageerd.
Met de brief van 10 maart 2023 heeft het College de onderneming voor de laatste keer in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 1 april 2023 aan het verzoek om informatie van de minister (zoals opgenomen in de brief van 7 oktober 2022) te voldoen. Met de brief van 28 maart 2023 heeft de onderneming nadere (financiële) stukken overgelegd. De minister heeft bij brief van 13 april 2023 bericht dat hij de voor het kunnen vaststellen van het omzetverlies benodigde omzet niet op een eenvoudige en duidelijke manier uit de nader overgelegde (financiële) stukken kan afleiden en dat hij het intrekkingsbesluit daarom handhaaft.
Geen van de partijen heeft kenbaar gemaakt gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting. Het College heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Bij het (in bezwaar gehandhaafde) TVL-subsidiebesluit heeft de minister de onderneming een subsidie verleend van € 22.648,67 over de periode van juni tot en met september 2020. Bij de berekening van de hoogte heeft hij het percentage gehanteerd dat hoort bij SBI-code 46.52. Bij het vervangingsbesluit heeft de minister de onderneming een subsidie verleend van € 33.338,14. Daarbij is het percentage gehanteerd dat hoort bij SBIcode 77.39.9. Tegen dit besluit heeft de onderneming beroep ingesteld. Volgens haar heeft de minister bij de berekening een te lage omzet voor de referentieperiode gehanteerd. Deze was niet € 479.208,- maar € 627.567,-.
2 Met het intrekkingsbesluit heeft de minister zowel het vervangingsbesluit ingetrokken, als ambtshalve de subsidieverlening ingetrokken. Aan de intrekking van de subsidieverlening heeft de minister artikel 4:48, eerste lid, onder c, van de Awb ten grondslag gelegd. Volgens de minister komen de door de onderneming opgegeven omzetgegevens niet overeen met de gegevens van de Belastingdienst en evenmin met de ingediende omzetbijlagen. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat de onderneming tot een fiscale eenheid behoort en ook op dat niveau aangifte doet. Dat betekent dat de onderneming met een ander bewijsstuk moet aantonen over welk bedrag zij omzetbelasting heeft betaald. Omdat de onderneming deze informatie niet heeft verstrekt terwijl de minister er wel om heeft gevraagd, kan de minister niet vaststellen dat zij aan de voorwaarden voldoet voor subsidieverlening. Om die reden wordt de subsidieverlening ingetrokken.
Het beroep tegen het intrekkingsbesluit
3. Het College beoordeelt hierna eerst het (rechtstreeks) beroep tegen de intrekking van de subsidieverlening. Daarna komt het beroep tegen het vervangingsbesluit en het intrekkingsbesluit, voor zover daarbij het vervangingsbesluit is ingetrokken, voor zover nodig nog aan de orde.
Standpunt van de onderneming
4. De onderneming stelt dat zij en [naam 3] B.V. op 8 juli 2020 zijn gefuseerd. Daarom moet voor de bepaling van de omzet in 2019 worden uitgegaan van de omzet van de onderneming en [naam 3] B.V. De behaalde omzet blijkt volgens de onderneming wel degelijk op eenvoudige en duidelijke wijze uit de door haar overlegde bewijsstukken. Daartoe wijst zij op de door haar bij de brief van 28 maart 2023 overgelegde grootboekkaarten en balans-en-winst & verlies-per-periode-overzichten over 2018, 2019 en 2020.
Standpunt van de minister
5. De minister erkent bij nader inzien dat de omzet van de onderneming en van [naam 3] B.V. als gevolg van de juridische fusie in zowel de referentie- als de subsidieperiode dienen te worden samengeteld. Vanwege dit gewijzigde standpunt heeft hij nogmaals gevraagd om bewijsstukken in te dienen over het bedrag waarover de onderneming, die onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid, omzetbelasting betaalt. Deze gegevens heeft de onderneming aanvankelijk niet verstrekt.
Uit de stukken die de onderneming op 28 maart 2023 heeft overgelegd, kan de minister niet op een eenvoudige en duidelijke wijze afleiden wat de omzet van de (gefuseerde) onderneming is in de referentieperiode. De onderneming heeft memoriaalboekingen in de dagboekkaarten van de omzet verwerkt. Het lijkt erop dat de onderneming met deze memoriaalboekingen een andere toedeling van de omzet over de verschillende periodes voorstaat dan het moment waarop de omzet is gefactureerd. De onderneming gaat daarnaast voor de TVL1 uit van een onjuist omzetbegrip. De onderneming heeft diverse correctieboekingen in de dagboekkaarten van de omzet verwerkt, omdat zij zich op het standpunt stelt dat de levering van een goed of dienst aan een buitenlandse groepsmaatschappij géén omzet van de onderneming zou zijn. De minister wijst erop dat de TVL1 wat betreft het omzetbegrip niet uitgaat van een groepsbenadering waarbij intercompany-omzet dient te worden geëlimineerd. Volgens de minister kan de omzet van de onderneming niet worden vastgesteld. Daarom heeft hij de subsidieverlening ingetrokken.
Beoordeling door het College
5.1
Het College stelt eerst vast dat tussen partijen niet meer in geschil is van welke vennootschappen de omzet moet worden meegenomen bij het bepalen of wordt voldaan aan de voorwaarden voor subsidieverlening. De minister heeft immers bij nader inzien erkend dat de omzet van de onderneming en [naam 3] B.V. als gevolg van de juridische fusie in zowel de referentie- als de subsidieperiode dienen te worden samengeteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de minister de subsidieverlening mocht intrekken op grond van het bepaalde in artikel 4:48, eerste lid, aanhef en c, van de Awb.
5.2
In dit artikelonderdeel is bepaald dat het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening kan intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien (i) de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en (ii) de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid.
5.3
Naar het oordeel van het College heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de omzet aan de hand van de door de onderneming op 28 maart 2023 overgelegde stukken niet op eenvoudige en duidelijke wijze worden bepaald. De minister heeft dit gemotiveerd toegelicht in zijn brief van 13 april 2023. Ten eerst heeft hij twee voorbeelden uit de dagboekkaarten aangehaald die laten zien dat de onderneming een andere toedeling van de omzet over verschillende periodes voorstaat dan het moment waarop de omzet is gefactureerd.
Wat betreft de verantwoorde omzet in de referentieperioden Q2 en Q3 2019 heeft de minister er verder op gewezen dat in de bijlagen wordt verwezen naar bedragen uit perioden in 2018 respectievelijk begin 2019. Daarnaast heeft de minister geconstateerd dat de onderneming niet lijkt uit te gaan van het juiste omzetbegrip. Uit de corrrectieboekingen in de dagboekkaarten blijkt dat zij diverse leveringen aan een buitenlandse groepsmaatschappij alsmede ontvangen huurpenningen voor LED-systemen ten onrechte niet heeft meegeteld bij de omzet. Aan voorwaarde (i) voor intrekking van de subsidieverlening is dus voldaan.
5.4
Uit het voorgaande volgt tevens dat is voldaan aan voorwaarde (ii) voor intrekking van de subsidieverlening. Had de minister immers de beschikking gehad over al deze gegevens, dan had dit tot een andere beschikking op de aanvraag geleid, te weten een afwijzing.
Slotsom
6. Nu is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, mocht de minister de aan de onderneming voor de periode van juni tot en met september 2020 verleende subsidie intrekken. Het beroep tegen het intrekking van de subsidieverlening is ongegrond.
De beroepen tegen de andere besluiten
7. Nu het College oordeelt dat de subsidieverlening terecht is ingetrokken, heeft de onderneming geen belang meer bij een beoordeling van het vervangingsbesluit en het intrekkingsbesluit, voor zover daarbij het vervangingsbesluit is ingetrokken. Het beroep tegen deze besluiten is daarom niet-ontvankelijk.
Griffierecht en proceskosten
7. Het College ziet aanleiding te bepalen dat de minister het door de onderneming betaalde griffierecht aan haar dient te vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep tegen het vervangingsbesluit en het intrekkingsbesluit, voor zover daarbij het vervangingsbesluit is ingetrokken, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de intrekking van de subsidieverlening ongegrond;
- bepaalt dat de minister het door de onderneming betaalde griffierecht van € 360,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.
w.g. D. Brugman de griffier is verhinderd te tekenen