1.3In bezwaar heeft [naam 1] een Akte van maatschap overgelegd. Hierin staat dat [naam 1] en de zus samen met hun ouders per 1 januari een maatschap hebben geëxploiteerd, dat [naam 1] en de zus het aandeel in de onderneming van de ouders per 1 januari 2021 hebben voortgezet en dat [naam 1] en de zus blokkerende zeggenschap hebben. Deze akte is niet ondertekend en ongedateerd. In beroep heeft [naam 1] een ondertekende en op 12 februari 2021 gedateerde Akte van maatschap overgelegd.
2. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat de jonge landbouwer op 15 mei 2021 geen blokkerende zeggenschap had dan wel dat deze niet uiterlijk op 11 juni 2021 was geregistreerd in het handelsregister. Met de in bezwaar overgelegde maatschapsakte kan volgens de minister niet worden vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarden van daadwerkelijke langdurige zeggenschap van de jonge landbouwer, omdat deze niet is ondertekend.
3. Volgens [naam 1] heeft de minister de aanvraag ten onrechte afgewezen. In de agrarische sector is het gebruikelijk dat een bedrijfsovername, die complex is en waar externe partijen bij betrokken zijn, met terugwerkende kracht plaatsvindt. Op 10 maart 2022 hebben [naam 1] en de zus met ingang van 1 januari 2021 het bedrijf van hun ouders overgenomen. Bij de wijziging van de inschrijving van de maatschap in het handelsregister op 4 juni 2021 is ten onrechte vermeld dat beide maten per 1 januari 2021 volledig bevoegd waren. Dit had moeten zijn dat beide maten per 1 januari 2021 een beperkte bevoegdheid tot € 5.000,- hebben. Op
29 december 2021 is dat ook gewijzigd. De in beroep overgelegde maatschapsakte is op advies van een adviseur na de bedrijfsovername ondertekend. De ondertekening is geantedateerd op 12 februari 2021 om te voldoen aan het verzoek van de minister om een tijdig ondertekende maatschapsakte te overleggen.
4. Artikel 50, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder jonge landbouwers wordt verstaan natuurlijke personen die voor het eerst als bedrijfshoofd een landbouwbedrijf oprichten of die al zo'n bedrijf opgericht hebben in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de eerste indiening van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling. Een van de eisen om als jonge landbouwer te kunnen worden aangemerkt, is – kort gezegd – dat deze daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over het bedrijf moet kunnen uitoefenen (artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 (Verordening 639/2014)). In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Beleidsregel) is bepaald dat van daadwerkelijke langdurige zeggenschap als bedoeld in artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening 639/2014 sprake is indien de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-. Blokkerende zeggenschap in een maatschap en de juistheid van de registratie daarvan in het handelsregister moeten kunnen worden aangetoond met een schriftelijke overeenkomst met alle maten. Dit volgt uit artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b en e, van de Beleidsregel. De overeenkomst moet uiterlijk 25 dagen na 15 mei 2021 zijn opgesteld, ondertekend en voorzien van de datum waarop de overeenkomst is ondertekend. Dit volgt uit artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel, in samenhang gelezen met artikel 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling.
5. Het College is van oordeel dat de minister [naam 1] terecht niet heeft aangemerkt als jonge landbouwer en daarom de aanvraag voor de extra betaling voor jonge landbouwers voor het jaar 2021 terecht heeft afgewezen. Uit het handelsregister bleek dat [naam 1] en de zus volledig bevoegd waren, zodat geen sprake was van blokkerende zeggenschap. Dat die gegevens volgens [naam 1] onjuist waren komt voor risico van de maatschap, omdat die zelf verantwoordelijk is voor een correcte inschrijving van haar gegevens in het handelsregister. Daarnaast heeft [naam 1] niet met een schriftelijk vastgelegde overeenkomst aangetoond dat hij blokkerende zeggenschap heeft. Aan de door [naam 1] in bezwaar overgelegde Akte van maatschap komt hier geen betekenis toe, omdat die akte niet is ondertekend. Dit volgt uit artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel. Aan de door [naam 1] in beroep overgelegde Akte van maatschap komt hier evenmin de betekenis toe die [naam 1] daaraan gehecht wenst te zien. Uit artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel, in samenhang gelezen met artikel 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling, volgt dat die overeenkomst uiterlijk 25 dagen na 15 mei 2021 moest zijn ondertekend en voorzien van de datum van ondertekening. De in beroep overgelegde Akte van maatschap is, zoals ook op de zitting besproken, niet binnen die termijn ondertekend. Het door [naam 1] op de zitting voor het eerst aangevoerde betoog dat de minister ten tijde van de aanvraag had moeten uitgaan van de situatie van de maatschap met vier maten, waarvan de gegevens toen nog in het handelsregister stonden en waaruit bleek dat [naam 1] , evenals in eerdere jaren, een jonge landbouwer was, slaagt niet. [naam 1] heeft in deze procedure de Akte van maatschap tussen hem en de zus als uitgangspunt genomen voor zijn aanvraag om extra betaling voor jonge landbouwers voor het jaar 2021, zodat de minister daarvan mocht uitgaan. Daarbij komt dat [naam 1] op de zitting heeft verklaard dat de ouders feitelijk per 1 januari 2021 geen zeggenschap meer hadden in de maatschap omdat deze door [naam 1] en de zus zou worden overgenomen.
6. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden