ECLI:NL:CBB:2023:373

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
22/776
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra betaling jonge landbouwers op basis van blokkerende zeggenschap

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 juli 2023, zaaknummer 22/776, is de aanvraag van [naam 1] om extra betaling voor jonge landbouwers voor het jaar 2021 afgewezen. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had eerder op 28 december 2021 de aanvraag van Maatschap [naam 2] en [naam 3] afgewezen op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Het bestreden besluit van 31 maart 2022 verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna [naam 1] beroep instelde.

Tijdens de zitting op 20 juni 2023 werd duidelijk dat de maatschap, bestaande uit vier maten, waaronder [naam 1] en zijn zus, een bedrijfsovername had ondergaan. De minister weigerde de aanvraag omdat [naam 1] op 15 mei 2021 geen blokkerende zeggenschap had, wat essentieel is voor de status van jonge landbouwer. De door [naam 1] overgelegde Akte van maatschap was niet ondertekend en voldeed niet aan de vereisten van de Beleidsregel.

Het College oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat [naam 1] niet als jonge landbouwer kon worden aangemerkt, omdat hij niet kon aantonen dat hij blokkerende zeggenschap had. De gegevens in het handelsregister gaven aan dat hij en zijn zus volledig bevoegd waren, wat in strijd was met de vereiste blokkerende zeggenschap. De Akte van maatschap die in beroep werd overgelegd, was niet tijdig ondertekend, waardoor deze niet kon dienen als bewijs voor de aanvraag. Het beroep van [naam 1] werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/776

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , ( [naam 1] )

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, (de minister)

(gemachtigde: mr. M. Wullink).

Procesverloop

Met het besluit van 28 december 2021 heeft de minister de aanvraag van Maatschap [naam 2] en [naam 3] (de maatschap) om extra betaling voor jonge landbouwers voor het jaar 2021 afgewezen op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Met het besluit van 31 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van het volgende.
1.1
De maatschap bestond uit vier maten (vader, moeder, [naam 1] en [naam 4] (de zus)). De maatschap heeft in een Gecombineerde opgave 2021, voor zover hier van belang, verzocht om uitbetaling van de extra betaling voor jonge landbouwers. Daarbij is [naam 1] als jonge landbouwer opgegeven. Per 1 januari 2021 heeft er een bedrijfsovername plaatsgevonden en zijn de ouders uit de maatschap gestapt.
1.2
Op 15 mei 2021 stonden de vier maten ingeschreven in het handelsregister. Op 4 juni 2021 is deze inschrijving met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 gewijzigd. Daarbij zijn de ouders uitgeschreven en is de bevoegdheid van [naam 1] en de zus gewijzigd naar volledig bevoegd. Op 29 december 2021 is de inschrijving in het handelsregister opnieuw met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 gewijzigd. Daarbij is de bevoegdheid van [naam 1] en de zus gewijzigd naar beperkt bevoegd tot € 5.000,-.
1.3
In bezwaar heeft [naam 1] een Akte van maatschap overgelegd. Hierin staat dat [naam 1] en de zus samen met hun ouders per 1 januari een maatschap hebben geëxploiteerd, dat [naam 1] en de zus het aandeel in de onderneming van de ouders per 1 januari 2021 hebben voortgezet en dat [naam 1] en de zus blokkerende zeggenschap hebben. Deze akte is niet ondertekend en ongedateerd. In beroep heeft [naam 1] een ondertekende en op 12 februari 2021 gedateerde Akte van maatschap overgelegd.
2. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat de jonge landbouwer op 15 mei 2021 geen blokkerende zeggenschap had dan wel dat deze niet uiterlijk op 11 juni 2021 was geregistreerd in het handelsregister. Met de in bezwaar overgelegde maatschapsakte kan volgens de minister niet worden vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarden van daadwerkelijke langdurige zeggenschap van de jonge landbouwer, omdat deze niet is ondertekend.
3. Volgens [naam 1] heeft de minister de aanvraag ten onrechte afgewezen. In de agrarische sector is het gebruikelijk dat een bedrijfsovername, die complex is en waar externe partijen bij betrokken zijn, met terugwerkende kracht plaatsvindt. Op 10 maart 2022 hebben [naam 1] en de zus met ingang van 1 januari 2021 het bedrijf van hun ouders overgenomen. Bij de wijziging van de inschrijving van de maatschap in het handelsregister op 4 juni 2021 is ten onrechte vermeld dat beide maten per 1 januari 2021 volledig bevoegd waren. Dit had moeten zijn dat beide maten per 1 januari 2021 een beperkte bevoegdheid tot € 5.000,- hebben. Op
29 december 2021 is dat ook gewijzigd. De in beroep overgelegde maatschapsakte is op advies van een adviseur na de bedrijfsovername ondertekend. De ondertekening is geantedateerd op 12 februari 2021 om te voldoen aan het verzoek van de minister om een tijdig ondertekende maatschapsakte te overleggen.
4. Artikel 50, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder jonge landbouwers wordt verstaan natuurlijke personen die voor het eerst als bedrijfshoofd een landbouwbedrijf oprichten of die al zo'n bedrijf opgericht hebben in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de eerste indiening van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling. Een van de eisen om als jonge landbouwer te kunnen worden aangemerkt, is – kort gezegd – dat deze daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over het bedrijf moet kunnen uitoefenen (artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 (Verordening 639/2014)). In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Beleidsregel) is bepaald dat van daadwerkelijke langdurige zeggenschap als bedoeld in artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening 639/2014 sprake is indien de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-. Blokkerende zeggenschap in een maatschap en de juistheid van de registratie daarvan in het handelsregister moeten kunnen worden aangetoond met een schriftelijke overeenkomst met alle maten. Dit volgt uit artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b en e, van de Beleidsregel. De overeenkomst moet uiterlijk 25 dagen na 15 mei 2021 zijn opgesteld, ondertekend en voorzien van de datum waarop de overeenkomst is ondertekend. Dit volgt uit artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel, in samenhang gelezen met artikel 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling.
5. Het College is van oordeel dat de minister [naam 1] terecht niet heeft aangemerkt als jonge landbouwer en daarom de aanvraag voor de extra betaling voor jonge landbouwers voor het jaar 2021 terecht heeft afgewezen. Uit het handelsregister bleek dat [naam 1] en de zus volledig bevoegd waren, zodat geen sprake was van blokkerende zeggenschap. Dat die gegevens volgens [naam 1] onjuist waren komt voor risico van de maatschap, omdat die zelf verantwoordelijk is voor een correcte inschrijving van haar gegevens in het handelsregister. Daarnaast heeft [naam 1] niet met een schriftelijk vastgelegde overeenkomst aangetoond dat hij blokkerende zeggenschap heeft. Aan de door [naam 1] in bezwaar overgelegde Akte van maatschap komt hier geen betekenis toe, omdat die akte niet is ondertekend. Dit volgt uit artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel. Aan de door [naam 1] in beroep overgelegde Akte van maatschap komt hier evenmin de betekenis toe die [naam 1] daaraan gehecht wenst te zien. Uit artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel, in samenhang gelezen met artikel 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling, volgt dat die overeenkomst uiterlijk 25 dagen na 15 mei 2021 moest zijn ondertekend en voorzien van de datum van ondertekening. De in beroep overgelegde Akte van maatschap is, zoals ook op de zitting besproken, niet binnen die termijn ondertekend. Het door [naam 1] op de zitting voor het eerst aangevoerde betoog dat de minister ten tijde van de aanvraag had moeten uitgaan van de situatie van de maatschap met vier maten, waarvan de gegevens toen nog in het handelsregister stonden en waaruit bleek dat [naam 1] , evenals in eerdere jaren, een jonge landbouwer was, slaagt niet. [naam 1] heeft in deze procedure de Akte van maatschap tussen hem en de zus als uitgangspunt genomen voor zijn aanvraag om extra betaling voor jonge landbouwers voor het jaar 2021, zodat de minister daarvan mocht uitgaan. Daarbij komt dat [naam 1] op de zitting heeft verklaard dat de ouders feitelijk per 1 januari 2021 geen zeggenschap meer hadden in de maatschap omdat deze door [naam 1] en de zus zou worden overgenomen.
6. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.
w.g. A. Venekamp de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen