ECLI:NL:CBB:2023:351

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
22/439
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door de minister op basis van te late indiening

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 11 juli 2023, zaaknummer 22/439, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag voor de regeling vaste lasten financiering COVID-19 centraal. De ondernemer had een aanvraag voor de TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 ingediend, maar deze was te laat, namelijk op 26 augustus 2021, terwijl de indieningstermijn liep van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen op basis van deze te late indiening.

De ondernemer voerde aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de aanvraag niet kon worden ingediend zonder een accountantsverklaring, die hij nog niet had. Hij had wel gegevens ingevoerd in het aanvraagformulier, maar de daadwerkelijke indiening vond pas plaats na de sluiting van het aanvraagloket. De minister verwees naar de wettelijke bepalingen die duidelijk de indieningstermijnen vastlegden en stelde dat het de verantwoordelijkheid van de ondernemer was om tijdig een aanvraag in te dienen. De minister had ook eerder uitspraken van het College aangehaald die bevestigden dat aanvragen die te laat zijn ingediend, terecht worden afgewezen.

Het College oordeelde dat de minister terecht had besloten de aanvraag af te wijzen. De ondernemer had geen aanvraag ingediend binnen de gestelde termijn en er was geen hardheidsclausule in de regeling die een uitzondering op deze regel mogelijk maakte. Het College benadrukte dat het aan de ondernemer was om zich op de hoogte te stellen van de geldende wet- en regelgeving en om tijdig contact op te nemen met de RVO bij onduidelijkheden. De conclusie was dat het beroep van de ondernemer ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: C. Geel)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. W. Dam).

Procesverloop

Met het besluit van 17 november 2021 (het besluit op aanvraag) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021 (Q2 2021) afgewezen.
Met het besluit van 18 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 19 juni 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
De onderneming heeft een TVL-subsidie aangevraagd voor Q2 2021. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de aanvraag niet in het aanvraagtijdvak is ingediend. Het aanvraagtijdvak liep van 25 juni 2021, 08:00 uur tot en met 20 augustus 2021, 17:00 uur. De aanvraag is ingediend op 26 augustus 2021.
2.2
Het geschil in deze zaak gaat over de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat deze niet op tijd is ingediend.
Standpunt van de onderneming
3. De onderneming stelt dat de minister haar aanvraag voor TVL-subsidie voor Q2 2021 ten onrechte heeft afgewezen. Zij voert aan dat zij in de aanvraagperiode via de website van de RVO gegevens heeft ingevoerd op het aanvraagformulier, maar dat zij de aanvraag toen nog niet heeft ingediend. De reden daarvoor was dat zij nog geen accountantsverklaring had en dacht dat de aanvraag niet kon worden ingediend zolang deze ontbrak. Toen zij de accountantsverklaring eenmaal had, wilde zij die toevoegen aan de al klaarstaande aanvraag. Maar op dat moment bleek het aanvraagloket gesloten omdat de aanvraagtermijn verstreken was. Zij kon de aanvraag daarom niet meer indienen. De ondernemer voert aan dat het onduidelijk was of de aanvraag kon worden ingediend zonder accountantsverklaring. Die onduidelijkheid kwam volgens hem doordat de voorwaarden waaronder verschillende aanvragen konden worden ingediend, wisselden. Alle voorgaande aanvragen voor TVL-subsidie zijn netjes op tijd gedaan. Alleen met deze is het misgegaan.
Standpunt van de minister
4.1
De minister verwijst naar artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3.8, eerste lid, van de TVL. Aanvragen voor Q2 van 2021 konden worden ingediend tussen 25 juni 2021, 08:00 uur en 20 augustus 2021, 17:00 uur. De aanvraag van de onderneming is niet binnen die termijn ontvangen. Op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL beslist de minister afwijzend op een aanvraag indien deze niet voldoet aan de in de TVL gestelde eisen. Omdat de aanvraag te laat is ingediend, voldoet deze niet aan de in de TVL gestelde eisen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de minister naar twee uitspraken van het College van 7 maart 2023 (ECLI:NL:CBB: 2023:118) en 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293) waarin het College heeft geoordeeld dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat deze niet op tijd was ingediend.
4.2
Dat de onderneming tijdens de aanvraagperiode een conceptaanvraag heeft klaargezet in de digitale omgeving, maakt volgens de minister niet dat er sprake kan zijn van een tijdige indiening. De aanvraag is immers niet daadwerkelijk ingediend. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een ondernemer die aanspraak wenst te maken op de TVL om tijdig een aanvraag in te dienen. De aanvraagperiode is duidelijk vermeld in de regelgeving en daarnaast heeft de minister de aanvraagperiode ook duidelijk vermeld op zijn website. Dat de onderneming in de veronderstelling was dat de aanvraag pas kon worden ingediend wanneer er een accountantsverklaring bijgevoegd was en dat zij stelt dat de voorwaarden steeds wijzigen doet aan het voorgaande niet af volgens de minister. De aanvraagperiode besloeg geruime tijd en de onderneming had gedurende die periode contact kunnen opnemen met de RVO als er onduidelijkheden of problemen waren met het indienen van de aanvraag.
Beoordeling door het College
5.1
Het College moet het besluit van de minister beoordelen, dat het bezwaar van de onderneming ongegrond is omdat de onderneming de TVL-aanvraag niet op tijd heeft ingediend.
5.2
In artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL is voorgeschreven dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels. Eén van deze regels is neergelegd in artikel 2.3.8 van de TVL. Hierin is bepaald dat een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021. In artikel 2.3.8, tweede lid, van de TVL is bepaald dat aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en dat aanvragen tijdig zijn ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.
5.3
Niet in geschil is dat de aanvraag te laat is ingediend. De TVL bevat geen hardheidsclausule. Het werken met een openstellingsperiode is van belang voor een werkbare en consistente uitvoeringspraktijk. Niet is gebleken dat het indienen van een tijdige aanvraag onmogelijk was. Het College stelt vast dat de ondernemer tijdens de aanvraagperiode geen aanvraag heeft ingediend, op basis van een veronderstelling die achteraf onjuist bleek te zijn. De minister heeft er terecht op gewezen dat het aan de ondernemer is om zich op te hoogte te stellen van (wijzingen van) de geldende wet- en regelgeving en om op tijd contact te zoeken met de RVO in geval van onduidelijkheden.
5.4
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag om TVL-subsidie terecht heeft afgewezen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van H.L.A. Kleinjans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.
w.g. M.J. Jacobs w.g. H.L.A. Kleinjans
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.3.6 van de TVL luidt, voor zover relevant, als volgt:
“1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…].”
Artikel 2.3.8 van de TVL luidt als volgt:
“1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.”