In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 11 juli 2023, zaaknummer 22/439, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag voor de regeling vaste lasten financiering COVID-19 centraal. De ondernemer had een aanvraag voor de TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 ingediend, maar deze was te laat, namelijk op 26 augustus 2021, terwijl de indieningstermijn liep van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen op basis van deze te late indiening.
De ondernemer voerde aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de aanvraag niet kon worden ingediend zonder een accountantsverklaring, die hij nog niet had. Hij had wel gegevens ingevoerd in het aanvraagformulier, maar de daadwerkelijke indiening vond pas plaats na de sluiting van het aanvraagloket. De minister verwees naar de wettelijke bepalingen die duidelijk de indieningstermijnen vastlegden en stelde dat het de verantwoordelijkheid van de ondernemer was om tijdig een aanvraag in te dienen. De minister had ook eerder uitspraken van het College aangehaald die bevestigden dat aanvragen die te laat zijn ingediend, terecht worden afgewezen.
Het College oordeelde dat de minister terecht had besloten de aanvraag af te wijzen. De ondernemer had geen aanvraag ingediend binnen de gestelde termijn en er was geen hardheidsclausule in de regeling die een uitzondering op deze regel mogelijk maakte. Het College benadrukte dat het aan de ondernemer was om zich op de hoogte te stellen van de geldende wet- en regelgeving en om tijdig contact op te nemen met de RVO bij onduidelijkheden. De conclusie was dat het beroep van de ondernemer ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.