ECLI:NL:CBB:2023:338

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
22/2508
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing TVL-subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 juni 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een TVL-subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraag was ingediend door [naam 1] voor de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het derde kwartaal van 2021. De minister had de aanvraag afgewezen omdat deze niet binnen de gestelde aanvraagperiode was ingediend, die liep van 31 augustus 2021 tot 29 oktober 2021. De ondernemer, vertegenwoordigd door gemachtigde M. Bouma, stelde dat de aanvraag te laat was ingediend omdat de boekhouder in de veronderstelling verkeerde dat het niet mogelijk was om tegelijkertijd een TVL-aanvraag en een TRSEC-aanvraag in te dienen. Het College oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf is om zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden voor subsidieaanvragen. De stelling van de ondernemer dat er onduidelijkheid bestond over de mogelijkheid om beide aanvragen gelijktijdig in te dienen, werd niet onderbouwd met bewijs.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2508

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

19 juni 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , ( [naam 1] )

(gemachtigde: M. Bouma)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. W. Dam, mr. Van den Brink).

Procesverloop

Met het besluit van 9 maart 2022 (het besluit op aanvraag) heeft de minister de aanvraag van [naam 1] voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q3 2021 afgewezen.
Met het besluit van 30 september 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 19 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] , namens [naam 1] , bijgestaan door M. Bouma, en de gemachtigden van de minister.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De aanvraagperiode voor een TVL-subsidie voor het derde kwartaal van 2021 liep, na verlenging, van 31 augustus 2021, 8:00 uur tot 29 oktober 2021, 17:00 uur (artikel 2.4.8 van de TVL). Dit stond ook op de website van de RVO.
3. De minister heeft de TVL-aanvraag van [naam 1] voor Q3 van 2021 afgewezen omdat de aanvraag niet binnen de aanvraagperiode is ingediend. In deze periode heeft [naam 1] geen aanvraag ingediend. De reden daarvoor was dat de door [naam 1] ingeschakelde boekhouder in de veronderstelling verkeerde dat het niet was toegestaan om meerdere subsidies tegelijkertijd aan te vragen. [naam 1] had in die periode een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TRSEC. Zij stelt dat uit telefoongespreken met RVO is gebleken dat het niet mogelijk was om een TVL-aanvraag in te dienen als er ook een TRSEC-aanvraag was ingediend. Deze stelling is echter niet met nadere stukken onderbouwd. Uit de regelgeving blijkt niet dat het niet is toegestaan om tegelijkertijd een TVL-aanvraag en een TRSEC-aanvraag in te dienen. De gevolgen van het niet op tijd indienen van een TVL-aanvraag vanwege de onjuiste veronderstelling van de boekhouder, komen daarom voor eigen rekening van [naam 1] .
4. De minister heeft terecht gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid is van een ondernemer om zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen. Het lag daarom op de weg van [naam 1] om tijdig kennis te nemen van de TVL-voorwaarden en de aanvraag op tijd in te dienen.
5. [naam 1] heeft verder gesteld dat bij de afwijzing van haar aanvraag voor een TVL-subsidie voor Q4 van 2021 is gezegd door de RVO dat intern zou worden besproken hoe [naam 1] alsnog deze subsidie voor Q3 van 2021 zou kunnen aanvragen. Uit de afwijzing van de aanvraag voor Q4 blijkt dit echter niet. De RVO heeft in dat besluit geschreven dat [naam 1] een afzonderlijke beslissing zou krijgen op haar verzoek om alsnog een TVL-subsidie voor Q3 van 2021 te ontvangen. Die beslissing heeft [naam 1] ook gekregen, maar dat was helaas niet de beslissing waarop zij hoopte.
6. Ook beroept [naam 1] zich op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep slaagt niet omdat er geen gelijk geval is aangebracht zodat onvoldoende is onderbouwd dat het gelijkheidsbeginsel in dit geval is geschonden.
7. Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat die te laat is ingediend. De beslissing op bezwaar is juist.
8. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van H.L.A. Kleinjans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.
w.g. M.J. Jacobs w.g. H.L.A. Kleinjans