ECLI:NL:CBB:2023:333

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
23/720
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming en rechtsgevolgen van tuchtklachten binnen de accountantssector

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam] en het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). De zaak betreft de vraag of de mededeling van het bestuur van de NBA om een tuchtklacht in te dienen tegen [naam] kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

[naam] heeft op 28 maart 2022 bezwaar aangetekend tegen het besluit van het bestuur van de NBA, dat op 9 februari 2023 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. [naam] stelt dat de brief van 17 februari 2022, waarin het bestuur hem mededeelt dat er een tuchtklacht tegen hem zal worden ingediend, wel degelijk een besluit is dat gericht is op publiekrechtelijk rechtsgevolg. Hij betoogt dat hij door de tuchtrechtelijke procedure reputatie- en imagoschade lijdt, en dat hij niet is gehoord in het proces.

Het bestuur van de NBA daarentegen stelt dat de brief geen besluit is in de zin van de Awb, omdat deze geen rechten of plichten creëert. Het College overweegt dat de mededeling van het bestuur niet gericht is op rechtsgevolg en dus niet kan worden aangemerkt als een besluit. Het College concludeert dat het bezwaar van [naam] terecht niet-ontvankelijk is verklaard, en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de rol van het bestuur en de accountantskamer in tuchtprocedures.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/720

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak tussen:

[naam] ( [naam] ),

(gemachtigde: mr. R.M. Köhne),
en
het
bestuur van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants(NBA)
(gemachtigden: mr. A.H.T. van Gijssel en mr. C. Kouidar).

Procesverloop

Bij brief van 17 februari 2022 heeft het bestuur van de NBA (het bestuur) [naam] medegedeeld dat het heeft besloten om bij de accountantskamer een tuchtklacht tegen hem aanhangig te maken vanwege handelen of nalaten in strijd met de voor accountants geldende regelgeving.
Hiertegen heeft [naam] op 28 maart 2022 een bezwaarschrift ingediend.
Met het besluit van 9 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft het bestuur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij het College en de beroepsgronden aangevuld bij brief van 6 april 2023.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft bepaald dat het beroep versneld zal worden behandeld.
De zitting was op 15 mei 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam] , bijgestaan door zijn gemachtigde, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. Sukkel, bijgestaan door de gemachtigden.

Overwegingen

1. [naam] heeft aan zijn beroep ten grondslag gelegd dat het bestuur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens hem is de brief van 17 februari 2022 wel degelijk een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan die is gericht op publiekrechtelijk rechtsgevolg en daarmee een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het indienen van een tuchtklacht beoogt het aanvangen van een tuchtrechtelijke procedure. [naam] meent dat hij niet alleen door het uitspreken van een tuchtrechtelijke veroordeling en het treffen van tuchtrechtelijke maatregelen in zijn belangen kan worden geschaad, maar ook al door de tuchtrechtelijke procedure op zichzelf reputatie- en imagoschade lijdt. Dit geldt temeer, omdat de NBA de belangenorganisatie van zijn beroepsgroep is. Verder stelt [naam] zich op het standpunt dat is gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van hoor- en wederhoor, omdat hij noch tijdens het toetsingsproces, noch voorafgaand aan het advies van de Raad voor Toezicht, is gehoord.
2. Het bestuur stelt zich op het standpunt dat het bezwaar van [naam] terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de brief van 17 februari 2022 geen besluit is in de hiervoor bedoelde zin.
3. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit in de zin van die wet wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.1
Het College overweegt allereerst dat onder ‘rechtshandeling’ wordt verstaan: een handeling gericht op rechtsgevolg. Een beslissing van een bestuursorgaan is gericht op rechtsgevolg en is daarmee een rechtshandeling, indien zij erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
4.2
Het College is van oordeel dat de mededeling van het bestuur, dat het heeft besloten een tuchtklacht tegen [naam] in te dienen bij de accountantskamer, op zichzelf geen rechten, plichten of bevoegdheden in het leven roept, en ook geen wijziging behelst van een rechtsverhouding of van de juridische status van [naam] . De brief van 17 februari 2022 is dus niet gericht op rechtsgevolg en daarom geen besluit in de zin van de Awb. Dat [naam] zich door deze mededeling in zijn positie of reputatie aangetast voelt, maakt dit niet anders, nu, zoals gezegd, zijn rechtspositie door deze brief op geen enkele manier wijzigt. Evenmin is bij deze mededeling sprake van een zelfstandig en definitief bedoeld bestuurlijk rechtsoordeel dat met een besluit gelijk kan worden gesteld. Daarbij geldt dat het niet aan het bestuur, maar aan de accountantskamer is om een tuchtklacht te beoordelen en (eventueel) een maatregel op te leggen.
4.3
Nu de mededeling in de brief van 17 februari 2022 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en daarmee evenmin gelijk kan worden gesteld stond daartegen geen bezwaar open. Het bestuur heeft het bezwaar van [naam] daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hieruit volgt dat het College niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de brief en aan de stelling van [naam] dat hij ten onrechte tijdens het toetsingsproces en voorafgaand aan het advies van de Raad voor Toezicht, niet is gehoord.
4.4
Overigens wijst het College erop dat - zoals ook de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld in haar uitspraken van 17 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2264) en van 8 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2753) - de beslissing van een bestuursorgaan om bezwaar te maken of administratief beroep in te stellen een beslissing is die volgens de wetsgeschiedenis strekt tot het indienen van een aanvraag (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 139), die buiten het besluitbegrip van de Awb valt. Omdat het indienen van een tuchtklacht bij een tuchtrechter door een bestuursorgaan naar zijn aard overeenkomt met de beslissing om bezwaar te maken of administratief beroep in te stellen, valt ook het indienen van een tuchtklacht door de NBA bij de accountantskamer niet onder het besluitbegrip van de Awb.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. R.W.L. Koopmans en mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. H.G. Egter van Wissekerke