ECLI:NL:CBB:2023:304

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
22/251
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing TVL-subsidieaanvraag wegens te late indiening en beoordeling van verschoonbaarheid

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen een ondernemer en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de afwijzing van een aanvraag voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) subsidie. De ondernemer had zijn aanvraag voor het eerste kwartaal van 2021 te laat ingediend, namelijk na de deadline van 18 mei 2021. De minister had de aanvraag afgewezen en het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De ondernemer voerde aan dat de coronaperiode voor hem bijzonder hectisch was en dat hij beperkte ICT-vaardigheden had, wat hem belemmerde om tijdig een aanvraag in te dienen. Het College oordeelde echter dat de door de ondernemer aangevoerde omstandigheden niet bijzonder waren, aangezien deze golden voor alle ondernemers in die periode. Het College bevestigde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat niet was gebleken dat het indienen van een tijdige aanvraag onmogelijk was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ondernemers om zich op de hoogte te stellen van de geldende regels en termijnen voor subsidieaanvragen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/251

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , (de ondernemer)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. W. Dam).

Procesverloop

Met het besluit van 21 juli 2021 heeft de minister de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 27 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 15 mei 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] , bijgestaan door [naam 3] , en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat om een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.2.6 van de TVL
bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q1 van 2021 uiterlijk op 18 mei 2021 vóór 17:00
uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. Voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag, heeft de minister de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Als de minister de termijnoverschrijding verschoonbaar vond, dan werd het digitale aanvraagsysteem voor de desbetreffende ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden in dienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de overschrijding van de aanvraagtermijn door de ondernemer verschoonbaar was, zodat de minister hem alsnog een mogelijkheid had moeten bieden om een TVL-aanvraag in te dienen.
Standpunt van de ondernemer
3. De ondernemer voert aan dat de te late indiening van de aanvraag verschoonbaar was omdat de coronaperiode voor hem als zelfstandige met personeel een bijzonder hectische periode is geweest. Als ondernemer met beperkte ICT-vaardigheden heeft hij zijn bedrijfsvoering van het ene op het andere moment ingrijpend moeten wijzigen. Omdat de winkel vanwege de pandemie gesloten moest blijven, heeft hij de webshop moeten uitbreiden en moest hij in persoon de bestellingen afleveren. Daarnaast had hij niet alleen te maken met de TVL, maar kreeg hij te maken met een groot aantal overheidsregelingen die ieder hun eigen systematiek, aanvraagperiode, aanvraagloket en terminologie hadden. Onder die omstandigheden vindt hij het niet acceptabel dat verweerder zich formeel opstelt en strikt de hand houdt aan de sluitingsdatum van de indieningstermijn, te meer omdat de RVO bij de verschillende TVL-periodes ook diverse malen de voor hem geldende termijn overschreed.
Standpunt van de minister
4.1
De minister is van mening dat de aanvraag van de ondernemer terecht is afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de minister naar een uitspraak van het College van 7 maart 2023 (ECLI:NL:CBB: 2023:118) waarin het College heeft geoordeeld dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat deze niet op tijd was ingediend.
4.2
De minister begrijpt dat de situatie waarin de ondernemer verkeerde als gevolg van de coronacrisis zeer lastig voor hem was, maar meent dat van een ondernemer die aanspraak wil maken op een subsidie, mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende wet- en regelgeving. De minister heeft hierbij meegewogen dat Q1 van 2021 de derde openstellingsperiode van de TVL was en dat ook bij eerdere openstellingen van de TVL een aanvraagperiode gold. Uit artikel 2.2.6 eerste en tweede lid, TVL volgt duidelijk wat de aanvraagperiode voor Q1 2021 was en deze informatie stond ook duidelijk op de website van de RVO. Omdat het de minister niet is gebleken dat het voor de ondernemer onmogelijk was om op tijd een aanvraag in te dienen, is hij van mening dat de te late aanvraag terecht is afgewezen.
Beoordeling door het College
5.1
Het College moet het besluit van de minister beoordelen, dat het bezwaar van de ondernemer ongegrond is omdat hij de aanvraag voor de TVL-subsidie te laat heeft ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
5.2
In artikel 2.2.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL is voorgeschreven dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels. Eén van deze regels is neergelegd in artikel 2.2.6, tweede lid, van de TVL. Hierin is bepaald dat een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 15 februari 2021 tot en met 18 mei 2021. In artikel 2.2.6, tweede lid, van de TVL is bepaald dat aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en dat aanvragen tijdig zijn ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum voor 17.00 uur zijn ontvangen.
5.3
De minister heeft voor ondernemers die na het verstrijken van de aanvraagtermijn contact opnamen om een probleem bij het indienen van de aanvraag te melden, de mogelijkheid geopend om een pro-forma-aanvraag in te dienen waarop de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn moest worden opgegeven. De minister beoordeelde vervolgens de termijnoverschrijding. Als de minister de termijnoverschrijding verschoonbaar vond, dan werd het digitale aanvraagsysteem voor de desbetreffende ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden in dienen.
5.4
Zoals ook is uiteengezet in de uitspraak van het College van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, r.o. 6.4) heeft de minister bij de beoordeling van de termijnoverschrijding telkens als uitgangspunt genomen dat het de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers is om tijdig een aanvraag in te dienen. In sommige gevallen vond de minister het tegenwerpen van deze verantwoordelijkheid echter niet evenredig. Daarbij ging het om gevallen waarin de termijnoverschrijding te wijten was aan ‘ernstige persoonlijke omstandigheden’. Bij de beoordeling van die gevallen hield de minister rekening met de ernst van de situatie, de voorzienbaarheid en de snelheid waarmee de ondernemer heeft geacteerd toen dat redelijkerwijs mogelijk was en werd onder meer beoordeeld of de ondernemer zo snel mogelijk contact had opgenomen met de minister. Indien de ondernemer kon aantonen dat dit redelijkerwijs fysiek of mentaal niet mogelijk was vanwege ernstige ziekte of overlijden van de ondernemer of een naaste én redelijkerwijs niemand anders binnen de onderneming de aanvraag tijdig had kunnen indienen of contact had kunnen opnemen, leidde dat in beginsel tot verschoonbaarheid. Bij de beoordeling van de belemmering tot het doen van een tijdige aanvraag door ernstige ziekte speelden de omvang van het bedrijf, de duur van de ziekte en de nasleep daarvan een rol. Als geen sprake was van ‘ernstige persoonlijke omstandigheden’ kon de aanvrager een beroep doen op ‘overige omstandigheden’. De minister heeft niet nader toegelicht waaraan bij dergelijke omstandigheden moet worden gedacht.
5.5
Het College heeft deze werkwijze van de minister in de genoemde zaak aangemerkt als beleid in de zin van een concrete gedragslijn. In gevallen waarin een ondernemer zijn TVL-aanvraag te laat heeft ingediend en de minister de aanvraag op die grond heeft afgewezen, zal het College daarom beoordelen of de minister zijn vaste gedragslijn heeft toegepast.
5.6
Niet in geschil is dat de ondernemer geen tijdige aanvraag voor Q1 2021 heeft ingediend. De ondernemer heeft na de aanvraagperiode contact opgenomen met RVO en verzocht om alsnog een aanvraag te mogen indienen. Beoordeeld moet daarom worden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
5.7
De ondernemer heeft niet gesteld dat de aanvraag te laat was vanwege ‘ernstige persoonlijke omstandigheden’ en van dergelijke omstandigheden is het College ook niet gebleken.
5.8
De vraag is dan of er in dit geval sprake is van ‘overige omstandigheden’ die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De ondernemer heeft gesteld dat de coronaperiode voor hem als zelfstandige met personeel een bijzonder hectische periode is geweest, dat hij zijn bedrijfsvoering van het ene op het andere moment ingrijpend heeft moeten wijzigen en dat hij over beperkte digitale vaardigheden beschikt. Ook heeft de ondernemer aangevoerd dat hij het niet eerlijk vindt dat hem wordt verweten dat hij zijn aanvraag vijftien dagen te laat heeft ingediend, terwijl RVO zelf ook termijnen overschreed. Het College is van oordeel dat niet is gebleken dat het indienen van een tijdige aanvraag onmogelijk was. De door de ondernemer aangevoerde omstandigheden waardoor hij de aanvraag te laat heeft ingediend, golden in de coronaperiode voor alle ondernemers en zijn daarom niet bijzonder. Dat de minister in de omstandigheden van de ondernemer geen aanleiding heeft gezien om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen, acht het College daarom niet onzorgvuldig. Dat de minister voor hem geldende termijnen overschreed, heeft naar het oordeel van het College niet tot gevolg dat de minister deze aanvraag niet meer mocht afwijzen omdat hij buiten de termijn is ingediend.
5.9
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag om TVL-subsidie terecht heeft afgewezen op grond van artikel 2.2.4, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2.2.6, eerste en tweede lid, van de TVL, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag op tijd is ingediend.
5.1
Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van E.E.M. Koomen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023.
w.g. M.J. Jacobs w.g. E.E.M. Koomen
BIJLAGE
De Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Artikel 2.2.4 (afwijzingsgronden)

1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. Indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)

Artikel 2.2.6. (aanvraagperiode)

Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 15 februari 2021 tot en met 18 mei 2021.
Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.