ECLI:NL:CBB:2023:281

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
21/1533
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake subsidie COVID-19 na tegemoetkoming door de minister

In deze zaak heeft de onderneming, een tapasrestaurant, een subsidie aangevraagd op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het eerste kwartaal van 2021. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft de minister op 1 augustus 2022 het bezwaar gegrond verklaard en alsnog een subsidie verleend van € 57.393,89. Later, op 29 december 2022, heeft de minister deze subsidie verhoogd naar € 64.692,79. De onderneming heeft zijn beroep tegen de eerdere besluiten gehandhaafd, maar heeft geen gronden aangevoerd tegen het laatste besluit van de minister.

De zitting vond plaats op 16 januari 2023, waarbij de minister en de gemachtigden van de onderneming aanwezig waren. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft vastgesteld dat de minister volledig tegemoet is gekomen aan het beroep van de onderneming, waardoor er geen belang meer was bij een verdere beoordeling van het beroep. Het College heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft het College de minister veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.674,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ook is de minister opgedragen het betaalde griffierecht van € 360,- aan de onderneming te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Slierendrecht, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: mr. M.C.M.M. van de Ven),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, (de minister)

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. M.P. Beudeker).

Procesverloop

Met het besluit van 29 april 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 29 november 2021 (het bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Met het besluit van 1 augustus 2022 (het bestreden besluit II) heeft de minister het bestreden besluit I herzien, het bezwaar gegrond verklaard en alsnog een subsidie verleend van
€ 57.393,89.
Met het besluit van 29 december 2022 (het bestreden besluit III) heeft de minister het bestreden besluit II herzien en de subsidie vastgesteld op € 64.692,79.
De onderneming heeft zijn beroep gehandhaafd. Het beroep heeft mede betrekking op het bestreden besluit II en III.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 16 januari 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens de onderneming, bijgestaan door mr. M.C.M.M. van de Ven en mr. H.G.M. Wammes en mr. M.P. Beudeker namens de minister.
Het beroep is op die zitting behandeld samen met twee andere beroepen van de onderneming (21/1532 en 21/1534). In verband met het aanhouden van zaaknummer 21/1532, is ook deze zaak aangehouden. Nadat de onderneming het College heeft laten weten dat hij nog steeds een uitspraak wil in deze zaak, heeft het College het onderzoek op 17 mei 2023 gesloten.

Overwegingen

1. De onderneming exploiteert een tapasrestaurant. Hij heeft een subsidie aangevraagd voor Q1 2021. Die aanvraag heeft eerst tot een afwijzing en een ongegrond bezwaar geleid, maar de minister is later van standpunt veranderd. Nadat de onderneming beroep heeft ingesteld en voordat de zitting heeft plaatsgevonden, heeft de minister in het bestreden besluit III namelijk alsnog een subsidie vastgesteld van € 64.692,79. De onderneming heeft geen gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit III. Het College stelt daarom vast dat de minister volledig tegemoet is gekomen aan het beroep van de onderneming. Hieruit volgt dat de onderneming geen belang heeft bij een verdere beoordeling van zijn beroep tegen bestreden besluit III. Evenmin heeft de onderneming belang bij een beoordeling van zijn beroep tegen bestreden besluit II, omdat dit is vervangen door bestreden besluit III. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat het College het beroep niet inhoudelijk beoordeelt.
2. Op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht is de bestuursrechter bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Omdat de minister na het instellen van beroep aan de onderneming tegemoet is gekomen, veroordeelt het College de minister in de proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting op 16 januari 2023 met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
3. Verder draagt het College de minister op het betaalde griffierecht van € 360,- aan de onderneming te vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van
€ 1.674,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.
w.g. H. van den Heuvel w.g. A.M. Slierendrecht