ECLI:NL:CBB:2023:27

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
21/1146
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van veehouder tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar minister LNV

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een veehouder tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De veehouder had bezwaar gemaakt tegen een brief van de minister, waarin deze de uitkomst van een hercontrole op het bedrijf van de veehouder meedeelde. De hercontrole vond plaats op 1 juli 2021, na een eerder opgelegde last onder bestuursdwang op 23 april 2021. De minister verklaarde het bezwaar van de veehouder niet-ontvankelijk, omdat de brief van 2 juli 2021 volgens hem geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College heeft deze opvatting onderschreven en geoordeeld dat de brief geen rechtsgevolg had, aangezien er geen wijziging in de eerdere last onder bestuursdwang was en er geen bestuursdwang werd toegepast. Het beroep van de veehouder is ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, met mr. J.M.M. Bancken als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 21/1146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak tussen

[veehouder] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

Op 23 april 2021 heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd waarbij appellant een aantal maatregelen is opgelegd. Op 1 juli 2021 hebben toezichthouders
van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een (her)controle uitgevoerd op het bedrijf van appellant.
Bij brief van 2 juli 2021 heeft verweerder appellant over de uitkomst van die (her)controle geïnformeerd.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 2 juli 2021.
Bij besluit van 2 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat besluit heeft appellant beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022.
De zaak is behandeld samen met de zaken nummers 20/566 t/m 20/571, 20/617, 20/763, 20/860, 21/166 t/m 21/169, 22/225 en 22/1788.
Appellant is verschenen. Voor appellant zijn ook verschenen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn voor verweerder verschenen mr. J.W.J. Reuvers en mr. A.H. Spriensma. Ook is verschenen mr. M.A. Sijbrandij van het COKZ.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens verweerder geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens die bepaling wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Het College overweegt het volgende. Op 1 juli 2021 heeft een hercontrole plaatsgevonden met als doel om te controleren of appellant had voldaan aan een eerdere, op 23 april 2021 opgelegde last onder bestuursdwang, waarbij appellant in verband met enkele overtredingen maatregelen waren opgelegd. Uit het daarvan opgemaakte rapport van bevindingen blijkt dat op 1 juli 2021 is geconstateerd dat aan de last was voldaan, zodat er geen bestuursdwang hoefde te worden toegepast. Verweerder heeft appellant vervolgens met een brief van 2 juli 2021 over de uitkomsten van de hercontrole van 1 juli 2021 geïnformeerd.
Het College is, net als verweerder, van oordeel dat de brief van 2 juli 2021 niet gericht is op rechtsgevolg. De brief brengt immers geen wijziging aan in de last onder bestuursdwang van 23 april 2021, er wordt geen bestuursdwang toegepast en er worden ook geen (andere) maatregelen getroffen. Dit betekent dat de brief van 2 juli 2021 geen besluit is in de zin van de Awb en dat verweerder het daartegen gerichte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. De slotsom is dat het beroep ongegrond is.
4. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. J.M.M. Bancken