Op 16 mei 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen de minister van Economische Zaken en Klimaat en Stichting [naam]. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 26 april 2022, waarin het College de minister de gelegenheid gaf om gebreken in het vervangingsbesluit te herstellen. De minister heeft op 21 november 2022 het vervangingsbesluit II genomen, waarin een subsidie van € 1.943,06 aan de stichting is verleend. De stichting heeft echter bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de subsidie, met name over de berekening van het omzetverlies en de wijze waarop de inkomsten uit fondsenwerving zijn meegenomen.
Het College heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de minister terecht de datum van ontvangst van de betalingen heeft gehanteerd bij het berekenen van het omzetverlies, in plaats van de datum van de toneelproducties. De stichting stelde dat alle inkomsten uit fondsenwerving in de omzet van de referentieperiode moesten worden meegenomen, maar het College oordeelde dat de minister de berekening van het omzetverlies correct had uitgevoerd. Het beroep van de stichting is ongegrond verklaard, en het College heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van de stichting tot een bedrag van € 837,- en het betaalde griffierecht van € 360,- dient te worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent de subsidie voor MKB-ondernemingen die getroffen zijn door de COVID-19 maatregelen. Het College heeft de wettelijke kaders en de relevante artikelen van de TVL (Tegemoetkoming Vaste Lasten) in zijn overwegingen betrokken, en heeft de minister in zijn beslissing ondersteund.