ECLI:NL:CBB:2023:236

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
22/798
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in subsidieaanvraag COVID-19

In deze zaak heeft de vennootschap [naam 1] V.O.F. beroep ingesteld tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q1 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de aanvraag op 29 oktober 2021 afgewezen en het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard. Na een herzieningsbesluit op 10 maart 2023, waarin de minister de aanvraag gedeeltelijk heeft goedgekeurd, heeft de vennootschap haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De zitting vond plaats op 23 maart 2023, waar de gemachtigde van de vennootschap en de gemachtigden van de minister aanwezig waren. De vennootschap vroeg om vergoeding van de kosten in beroep en bezwaar, evenals de kosten van een deskundige die was meegekomen naar de zitting. De minister verklaarde echter geen noodzaak te zien voor het aanstellen van een deskundige, wat leidde tot de afwijzing van dat verzoek.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat de minister de vennootschap tegemoet was gekomen door de subsidie alsnog toe te kennen, maar dat de kosten in bezwaar niet vergoed konden worden omdat daar geen verzoek om vergoeding voor was ingediend. De proceskosten in beroep werden vastgesteld op € 1674,-, en het verzoek om vergoeding van de kosten van de deskundige werd afgewezen. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep, en het College merkte op dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment dat de minister in verzuim zou zijn geweest.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 22/798
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2023 op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam 1] V.O.F., te [plaats] (de vennootschap)

(gemachtigde: mr. ing. A.N.M. van Bavel),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. M.P. Beudeker en mr. drs. G.O. Hoeksma).

Procesverloop

Met het besluit van 29 oktober 2021 heeft de minister de aanvraag van de vennootschap voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q1 2021 afgewezen.
Met het besluit van 17 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Met de herziene beslissing op bezwaar van 10 maart 2023 (het herzieningsbesluit) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft de minister het bestreden besluit herroepen en beslist dat aan de vennootschap over Q1 van 2021 een TVL-subsidie van € 225.000,- wordt verleend, waarvan € 180.000,- als voorschot wordt uitbetaald.
De zitting was op 23 maart 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van de vennootschap, bijgestaan door [naam 2] , en de gemachtigden van de minister.

Beoordeling

1. De vennootschap heeft het beroep ter zitting heeft ingetrokken en het College verzocht de minister te veroordelen tot vergoeding van de kosten in beroep en bezwaar. Ook is verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en de kosten van de deskundige die is meegekomen naar de zitting. De reden voor de intrekking van het beroep is dat de minister met het herzieningsbesluit van 10 maart 2023 aan de vennootschap alsnog een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) heeft toegekend. Hiermee is de minister aan de vennootschap tegemoetgekomen. De minister heeft desgevraagd ter zitting verklaard geen noodzaak te zien voor het aanstellen van een deskundige voor deze zitting, zodat de kosten die in verband daarmee zijn gemaakt volgens hem niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2. Indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld, zo bepaalt artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De vaststelling van de hoogte van de proceskosten vindt plaats aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hierin is vermeld voor welke proceshandelingen kosten worden vergoed met een systeem van vaste bedragen, gebaseerd op punten en wegingsfactoren.
4. Proceskosten in bezwaar kunnen alleen worden vergoed als in bezwaar om vergoeding is gevraagd. Dat volgt uit artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb. De vennootschap heeft in de bezwaarfase niet om een vergoeding van de gemaakte proceskosten verzocht. Het College kan de minister dan ook niet veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Overigens is het bezwaarschrift door een van de vennoten van [naam 1] V.O.F. op eigen naam ingediend, zodat er geen proceshandeling is verricht als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Derhalve is er geen grond het verzoek toe te wijzen voor zover dat ziet op kosten die in bezwaar zijn gemaakt.
5. Het College veroordeelt de minister tot vergoeding van de proceskosten in beroep. Deze kosten worden vastgesteld op € 1674,- (1 punt ter waarde van € 837,- voor het indienen van het beroepschrift met een wegingsfactor 1,0 en 1 punt ter waarde van € 837,- voor het verschijnen ter zitting).
6. Het verzoek om de kosten van de naar de zitting meegekomen deskundige te vergoeden, komt niet voor toewijzing in aanmerking. Volgens vaste jurisprudentie komen de kosten van inschakeling van een deskundige voor vergoeding in aanmerking als het inschakelen van de deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Het College volgt in dezen het standpunt van de minister dat het aanstellen van een deskundige voor de behandeling van deze zaak ter zitting, niet redelijk was omdat de minister vóór de zitting geheel tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroep voor wat betreft de TVL-subsidie waarop het beroepschrift betrekking had.
7. Over het verzoek om de wettelijk rente te vergoeden overweegt het College het volgende. Indien een afwijzende beschikking tot betaling door het bestuursorgaan als gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen door een beschikking tot betaling, is het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven. Dit staat in artikel 4:102, tweede lid, van de Awb. Het College gaat ervan uit dat verweerder het bepaalde in artikel 4:102 van de Awb over de door hem verschuldigde wettelijke rente in acht zal nemen.
8. Ter voorlichting aan partijen merkt het College nog op dat de verplichting om de kosten van het griffierecht ten bedrage van € 365,- te vergoeden voor de minister rechtstreeks voortvloeit uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.

Beslissing

Het College veroordeelt de minister in de proceskosten van de vennootschap tot een bedrag van € 1674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van E.E.M. Koomen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.
w.g. M.J. Jacobs w.g. E.E.M. Koomen