ECLI:NL:CBB:2023:235

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
22/1241
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen afwijzing subsidie COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De vennootschap had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021. De minister had het bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De vennootschap stelde dat zij het bezwaarschrift op 5 januari 2022 in de brievenbus had gedaan, maar kon dit niet aannemelijk maken. Het College oordeelde dat de vennootschap niet had bewezen dat de terpostbezorging daadwerkelijk op die datum had plaatsgevonden. De minister ontving het bezwaarschrift pas op 10 januari 2022, wat buiten de termijn viel. Het College benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de vennootschap is om de termijnen te bewaken en dat de aangevoerde omstandigheden de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakten. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en hoefde de minister geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

V.O.F. [naam 1] , te [plaats] , (de vennootschap)

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en mr. Z. Turk).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2021 (het TVL-besluit) heeft de minister de aanvraag van de vennootschap voor de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 afgewezen.
Bij besluit van 3 mei 2022 (de beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap niet-ontvankelijk verklaard.
De vennootschap heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 9 februari 2023 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van de vennootschap en van de minister.
Vervolgens heeft het College de zaak op 20 maart 2023 opnieuw op een zitting behandeld [naam 2] .G.M. van Gennip, en [naam 3] en [naam 4] namens de minister.

Overwegingen

1. De minister heeft het bezwaar van de vennootschap niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
3. De vennootschap heeft in beroep aangevoerd dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het TVL-besluit. [naam 2] heeft het bezwaarschrift op woensdag 5 januari 2022 in een brievenbus gedaan in [plaats] . De vennootschap geeft aan dat zij niet kan controleren wanneer PostNL het poststuk heeft verwerkt en of de minister het bezwaarschrift heeft ontvangen. Volgens de vennootschap blijkt uit een overzicht van verzonden stukken dat het administratiekantoor bij heeft gehouden dat zij het bezwaarschrift tijdig per post heeft verstuurd.
4.1
In geschil is of de vennootschap tijdig bezwaar heeft ingediend en zo niet of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. In dit geval was de laatste dag waarop tijdig een bezwaarschrift kon worden ingediend 5 januari 2022. De minister heeft het bezwaarschrift, door PostNL afgestempeld op 7 januari 2022, op 10 januari 2022 – en dus buiten de termijn – ontvangen.
4.2
Het College hanteert in geval van een leesbaar poststempel als bewijsrechtelijk uitgangspunt dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag dat de envelop is afgestempeld. Dat is in dit geval op 7 januari 2022. Daarmee is niet uitgesloten dat het bezwaarschrift op een eerdere datum, in dit geval dan 5 januari 2022, bezorgd kan zijn. Het is dan wel aan de vennootschap om dit aannemelijk te maken. Het College is van oordeel dat de vennootschap daarin in dit geval niet is geslaagd. Namens de vennootschap is ter zitting verklaard dat [naam 2] zich herinnert dat hij het bezwaarschrift op die dag in de brievenbus heeft gedaan. De vennootschap heeft daarvoor geen ondersteunend bewijs. De verzendlijst van stukken van het administratiekantoor geldt niet als zodanig bewijs, omdat daaruit niet blijkt van de daadwerkelijke verzending. Verder is niet duidelijk in welke brievenbus het bezwaarschrift is gedeponeerd. Dat de brievenbus niet dagelijks werd geleegd en dat dit de reden van het te late poststempel zou zijn, is mede daarom niet gebleken. Het College acht het, gelet op dit alles, niet aannemelijk dat de terpostbezorging daadwerkelijk op 5 januari 2022 is geschied.
4.3
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de vennootschap om de lopende termijnen te bewaken en daartoe de nodige maatregelen te treffen. De door de vennootschap naar voren gebrachte omstandigheden maken de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar. Daarbij neemt het College in aanmerking dat de vennootschap zelf het risico heeft genomen het bezwaarschrift pas tegen het einde van de termijn in te dienen met als gevolg dat zij dan mogelijk niet over een bewijs van tijdige indienen zou komen te beschikken. Dat digitale indiening van het bezwaarschrift op die dag niet (meer) mogelijk was omdat [naam 2] vanwege coronamaatregelen geen toegang had tot het kantoor van de vennootschap, waar de computer stond waarmee e-Herkenning kon worden gehanteerd, komt voor risico van de vennootschap. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat aangetekende verzending na kantoortijd evenmin nog mogelijk was.
5. Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, is het beroep ongegrond. Het College komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de door de vennootschap opgestuurde informatie.

Conclusie

6. Het beroep is (kennelijk) ongegrond.
7. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van I.E. van de Geest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.
w.g. D. Brugman w.g. I.E. van de Geest