ECLI:NL:CBB:2023:228

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
22/2179
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering subsidie SVL door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 april 2023 uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van een subsidie die was verstrekt aan [naam 1] B.V. op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL). Het primaire besluit tot intrekking van de subsidie werd op 29 juli 2021 bekendgemaakt, waarna de bezwaartermijn eindigde op 9 september 2021. Het bezwaarschrift van [naam 1] B.V. werd echter pas op 21 maart 2022 door de minister ontvangen, wat betekent dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken was ingediend.

Het College oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van een bezwaarschrift bij de ondernemer ligt. De minister had terecht opgemerkt dat de desillusie van de ondernemer na het besluit van 29 juli 2021 geen reden was om de termijnoverschrijding te verontschuldigbaar te achten. Bovendien was er geen bewijs dat de RVO op 29 november 2021 telefonisch had toegezegd dat een later ingediend bezwaarschrift alsnog gehonoreerd zou worden. De indruk die [naam 1] B.V. had gekregen dat 'het wel goed zou komen', was ook niet voldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te maken.

Het College concludeerde dat de minister het bezwaar van [naam 1] B.V. terecht kennelijk niet-ontvankelijk had verklaard, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door M.J. Jacobs, met J.P.A. Schaafsma als griffier.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2179
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., h.o.d.n. [naam 2] , te Breda,

(gemachtigde: mr. M.C.M.M. van de Ven), en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, (de minister)

(gemachtigde: mr. G.O. Hoeksma)

Procesverloop

Met het besluit van 29 juli 2021 (het primaire besluit) heeft de minister de subsidie die aan [naam 1] B.V. is verstrekt op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL), ingetrokken en teruggevorderd.
Met het besluit van 22 augustus 2022 (de beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] B.V. kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
[naam 1] B.V. heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 20 april 2023 op een zitting behandeld. Namens [naam 1] B.V. heeft [naam 3] deelgenomen aan de zitting, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Het College oordeelt dat de minister het bezwaar van [naam 1] B.V. terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de termijn van zes weken is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het beroep van 26 september 2022 is daarom ongegrond.
2. De motivering van dit oordeel is als volgt.
3. De bezwaartermijn van zes weken is dwingend in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregeld. Een te laat ingediend bezwaarschrift is alleen ontvankelijk als sprake is van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken (artikel 6:11 van de Awb).
4. In dit geval is het besluit tot intrekking en terugvordering van SVL bekendgemaakt op 29 juli 2021. De bezwaartermijn eindigde dus 9 september 2021. De minister heeft het bezwaarschrift op 21 maart 2022 ontvangen. [naam 1] B.V. heeft het bezwaarschrift dus niet binnen de daarvoor gestelde termijn van zes weken ingediend.
5. De minister heeft er terecht op gewezen dat de verantwoordelijkheid voor het op tijd indienen van een bezwaarschrift bij de ondernemer ligt. Dat de ondernemer zo gedesillusioneerd was na het besluit van 29 juli 2021, dat het niet in hem is opgekomen om een procedure te starten, is geen reden om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten.
6. Verder is naar het oordeel van het College niet gebleken dat er door de RVO telefonisch op 29 november 2021 is toegezegd dat het alsnog indienen van een bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn, ertoe zou leiden dat het bezwaar zou worden gehonoreerd. Evenmin mocht [naam 1] B.V. uit de indruk die zij na verloop van tijd zegt te hebben gekregen ‘dat het wel goed zou komen’, afleiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.
7. Het voorgaande betekent dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Het bezwaar van [naam 1] B.V. is dan ook terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.J. Jacobs, in aanwezigheid van J.P.A. Schaafsma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023.
w.g. M.J. Jacobs w.g. J.P.A. Schaafsma
BIJLAGE
De Algemene wet bestuursrecht luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Artikel 6:7

De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.

Artikel 6:11

Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.