In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 april 2023 uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van een subsidie die was verstrekt aan [naam 1] B.V. op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL). Het primaire besluit tot intrekking van de subsidie werd op 29 juli 2021 bekendgemaakt, waarna de bezwaartermijn eindigde op 9 september 2021. Het bezwaarschrift van [naam 1] B.V. werd echter pas op 21 maart 2022 door de minister ontvangen, wat betekent dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken was ingediend.
Het College oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van een bezwaarschrift bij de ondernemer ligt. De minister had terecht opgemerkt dat de desillusie van de ondernemer na het besluit van 29 juli 2021 geen reden was om de termijnoverschrijding te verontschuldigbaar te achten. Bovendien was er geen bewijs dat de RVO op 29 november 2021 telefonisch had toegezegd dat een later ingediend bezwaarschrift alsnog gehonoreerd zou worden. De indruk die [naam 1] B.V. had gekregen dat 'het wel goed zou komen', was ook niet voldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te maken.
Het College concludeerde dat de minister het bezwaar van [naam 1] B.V. terecht kennelijk niet-ontvankelijk had verklaard, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door M.J. Jacobs, met J.P.A. Schaafsma als griffier.