ECLI:NL:CBB:2023:212
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) wegens geen omzet in referentieperiode
In deze zaak heeft de vennootschap B.V. beroep ingesteld tegen de weigering van de minister van Economische Zaken en Klimaat om subsidie te verlenen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De minister had op 17 maart 2022 de aanvraag afgewezen, omdat de vennootschap in de door haar gekozen referentieperiode, het vierde kwartaal van 2019, geen omzet had. Dit besluit werd bevestigd in het bestreden besluit van 12 augustus 2022, waarin het bezwaar van de vennootschap ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 12 januari 2023 heeft de vennootschap betoogd dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de inschrijfdatum van de vestiging in het handelsregister, waardoor zij zou moeten uitgaan van het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode. De vennootschap stelde dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen de inschrijving van de rechtspersoon en de inschrijving van de onderneming. De vennootschap was van mening dat zij pas na de inschrijving van de vestiging in [plaats 2] als onderneming kon worden beschouwd.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde echter dat de redenering van de vennootschap niet opging. Uit het handelsregister bleek dat zowel de vennootschap als de onderneming al op 29 januari 2019 waren ingeschreven. Het College concludeerde dat artikel 2.5.3, derde lid, van de TVL niet van toepassing was en dat de minister terecht de referentieperiode had vastgesteld op het vierde kwartaal van 2019. Aangezien de vennootschap in die periode geen omzet had, was er ook geen sprake van omzetverlies en was de weigering van de subsidie terecht. Het beroep werd ongegrond verklaard en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.