4.2Op grond van Titel 2.2 van de Regeling heeft de minister bij het primaire besluit een bedrag van € 1.297.762,- aan [naam 1] verleend. Het toegekende subsidiebedrag is conform het door [naam 1] aangevraagde subsidiebedrag, maar niet alle door [naam 1] opgevoerde kosten, waaronder ‘gebruik stal’, zijn subsidiabel geacht. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van [naam 1] gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 5 augustus 2021 herroepen en het subsidiebedrag hoger vastgesteld op € 1.337.010,-. De minister heeft namelijk voor de deelnemer [naam 14] V.O.F. de subsidieverlening met € 39.248,- verhoogd.
5 [naam 1] treedt in alle zaken voor de subsidieaanvraag op als penvoerder.
6. [naam 1] voert aan dat de afschrijvingskosten van de bestaande stallen wel degelijk subsidiabel zijn op grond van artikel 25, derde lid, aanhef en onder c, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Agvv). [naam 1] is van mening dat de minister ten onrechte artikel 10 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit) bij de beoordeling van de afschrijvingskosten betrekt. Volgens artikel 25 van de Agvv zijn de afschrijvingskosten op bestaande gebouwen een investering in een innovatieproject die volgens artikel 25 van de Agvv wel degelijk voor subsidie in aanmerking komt zolang de bestaande stal wordt gebruikt voor het project. Het standpunt van de minister zou betekenen dat deze afschrijvingskosten nooit subsidiabel kunnen zijn. Voor zover artikel 10 van het Kaderbesluit wel bij de beoordeling van de subsidie voor afschrijving op bestaande gebouwen dient te worden betrokken, wijst [naam 1] op de omstandigheid dat vanzelfsprekend is dat de bestaande stallen in de projecten direct verbonden zijn aan de activiteiten van de innovatieprojecten. De stallen worden namelijk met de nodige aanpassingen gebruikt voor de uitvoering van de activiteiten van het innovatieproject.
Standpunt van de minister
7. De minister voert aan dat voor de vraag wat subsidiabele kosten zijn, artikel 2.2.12, aanhef en onder a, van de Regeling leidend is. Dit artikellid verwijst naar de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Agvv “voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling”. De afschrijvingskosten van de bestaande stallen hebben geen betrekking op de experimentele ontwikkelingsprojecten. De bestaande stallen maakten ook al vóór de projecten onderdeel uit van de reguliere bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven. De projecten zijn gericht op brongerichte verduurzaming, de bestaande stallen als zodanig hebben daar geen betrekking op. Bovendien zijn volgens de minister de afschrijvingskosten van de bestaande stallen geen redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit.
Beoordeling door het College
8. Het College stelt allereerst vast dat [naam 1] in de zaak 22/104 in beroep naar voren heeft gebracht dat de minister ten onrechte de opgevoerde kosten voor ‘controle en techniek scheiden en drogen’ niet ook in fase twee subsidiabel heeft geacht. In het verlengde hiervan heeft [naam 1] een beroep gedaan op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Ter zitting heeft [naam 1] verklaard dat zij deze beroepsgronden laat vallen.
9.
De precieze tekst van het wettelijk kader over de subsidiabele kosten zoals hier aan de orde is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak. Het College volstaat in de overwegingen hieronder met een verkorte weergave ervan.
10. Op grond van artikel 10 van het Kaderbesluit komen voor subsidie in aanmerking de redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit. Net als de minister is het College van oordeel dat er in de vier projecten onvoldoende verbondenheid bestaat tussen de afschrijvingskosten van de bestaande stallen en de subsidiabele activiteiten van het project. De bestaande stallen als zodanig maken geen deel uit van die projecten. De projecten waarvoor [naam 1] subsidie heeft aangevraagd zijn gericht op brongerichte verduurzaming. De innovatieprojecten zijn niet gericht op de bouw of het gebruik van een stal, maar op de toepassing van mogelijke technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting die zouden kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming. Alleen kosten van die investeringen zijn subsidiabel. De bestaande stallen maken onderdeel uit van een reguliere bedrijfsvoering en dat was ook al zo vóór de projecten. Dat de projecten in de bestaande stallen worden uitgevoerd, maakt dat niet anders. De afschrijvingskosten van de stallen zijn dus niet direct verbonden met de uitvoering van de projecten. Dit betekent dat die kosten niet voor subsidie in aanmerking komen.
11. Het College volgt [naam 1] niet in haar betoog dat voor de vraag wat subsidiabele kosten zijn, artikel 25, derde lid, aanhef en onder c, van de Agvv leidend is. De Agvv bevat niet een grondslag voor subsidieverlening, maar bepaalt alleen binnen welke grenzen bepaalde steun (waaronder subsidie) op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar wordt verklaard.
12. Artikel 2.2.12, aanhef en onder a, van de Regeling bevat, in het kader van de onderzoeks- en ontwikkelingsfase voor brongerichte verduurzaming van stallen, een nadere beperking van wat subsidiabele kosten zijn: het moeten kosten zijn als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Agvv en de kosten moeten betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling. Deze beperking doet niet af aan de vaststelling dat de kosten op grond van artikel 10 van het Kaderbesluit niet subsidiabel zijn.
13. Het College is dan ook van oordeel dat de minister de kostenpost ‘afschrijving bestaande stallen’ terecht niet subsidiabel heeft geacht.
14. De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.