ECLI:NL:CBB:2023:200

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
22/23, 22/54, 22/62 en 22/104
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidieverlening voor brongerichte verduurzaming in de veehouderij

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 18 april 2023, met zaaknummers 22/23, 22/54, 22/62 en 22/104, staat de subsidieverlening aan [naam 1] B.V. centraal. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had aan [naam 1] meerdere subsidies verleend voor projecten gericht op brongerichte verduurzaming van stallen. Echter, de minister verklaarde de bezwaren van [naam 1] tegen de subsidieverleningsbesluiten ongegrond, omdat de afschrijvingskosten van bestaande stallen niet als subsidiabel werden beschouwd. Het College oordeelt dat er onvoldoende verbondenheid bestaat tussen deze afschrijvingskosten en de subsidiabele activiteiten van de projecten. De projecten zijn gericht op de toepassing van technieken en installaties voor verduurzaming, en niet op de bouw of het gebruik van de bestaande stallen zelf. Het College volgt de minister in zijn standpunt dat de afschrijvingskosten geen redelijk gemaakte kosten zijn die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteiten zoals bedoeld in het Kaderbesluit LNV-subsidies. De beroepen van [naam 1] worden dan ook ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/23, 22/54, 22/62 en 22/104

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 april 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , [naam 1]

(gemachtigde: mr. T. van Steenis),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. M.W. Schilperoort en mr. Z. Turk).

Procesverloop

Op grond van Titel 2.2 Brongerichte verduurzaming van stallen en managementmaatregelen van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) heeft de minister aan [naam 1] meerdere subsidies verleend.
Bij bestreden besluiten van 22 november 2021 (zaak 22/23), 29 november 2021 (zaak 22/54) en 6 december 2021 (zaak 22/62) heeft de minister de bezwaren tegen drie subsidieverleningsbesluiten ongegrond verklaard. Bij bestreden besluit van 15 december 2021 (zaak 22/104) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen het daaraan ten grondslag liggende subsidiebesluit gedeeltelijk gegrond verklaard en het subsidiebedrag hoger vastgesteld.
[naam 1] heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens [naam 1] is ook verschenen [naam 2] .

Overwegingen

Zaaknummer 22/23
1.1
[naam 1] heeft op 4 mei 2021 een subsidie van in totaal € 974.268,- aangevraagd voor het project ‘ [naam 3] ’ ( [naam 3] ). [naam 1] voert het project samen uit met [naam 4] B.V., [naam 5] B.V. en [plaats] [naam 6] ( [naam 6] ). Het project is gericht op het (door)ontwikkelen en toepassen van het innovatieve systeem [naam 3] ( [naam 3] ). Dit heeft als doel de mest zo snel en efficiënt mogelijk uit de stal te krijgen om uiteindelijk een zo laag mogelijke emissiefactor van ammoniak, methaan, geurstof en fijnstof vast te stellen.
1.2
Op grond van Titel 2.2 van de Regeling heeft verweerder bij het primaire besluit een bedrag van € 853.528,- aan subsidie verleend. Dat is € 120.740m- lager dan aangevraagd. Dit komt omdat volgens de minister de afschrijvingskosten van de betreffende stal niet subsidiabel zijn. In het besluit op bezwaar heeft de minister dit besluit gehandhaafd.
Zaaknummer 22/54
2.1
[naam 1] heeft op 4 mei 2021 een subsidie van in totaal € 1.285.948,- aangevraagd voor het project ‘ [naam 7] ’. [naam 1] voert het project samen uit met maatschap [naam 8] en [naam 6] . Het project is erop gericht om de emissies zeer fors te reduceren en bij te dragen aan een beter stalklimaat. Bovendien moet het project eraan bijdragen dat de meststromen van het bedrijf maximaal ingezet kunnen worden voor eigen ruwvoerwinning en afzet bij lokale tuinders en akkerbouwers. Ook moet het project bijdragen aan lagere mestafzetkosten.
2.2
Op grond van Titel 2.2 van de Regeling heeft de minister bij het primaire besluit een bedrag van € 1.055.628,- aan [naam 1] verleend. Dat is € 230.320,- lager dan [naam 1] heeft aangevraagd. Dit komt omdat volgens de minister de afschrijvingskosten van de betreffende stal niet subsidiabel zijn. In het besluit op bezwaar heeft de minister dit besluit gehandhaafd.
Zaaknummer 22/62
3.1
[naam 1] heeft op 4 mei 2021 een subsidie van in totaal € 4.088.142,- aangevraagd voor het project ‘ [naam 9] ’. [naam 1] voert het project samen uit met [naam 10] VOF, [naam 11] VOF, [naam 12] V.O.F., [naam 13] , V.O.F. [naam 10] , [naam 9] en [naam 6] . Het project is gericht op het bij de bron aanpakken van ammoniak, geur, broeikassen en fijnstof. Een vijftal deelnemende bedrijven wil de ammoniakemissie bij de bron beperken door de verse mest en urine op te vangen in ammoniak- en geurvrije vloeistof en daarnaast de roostervloer te sproeien met deze vloeistof en eenmaal per dag met een biocide die de urease-activiteit op de vloer remt. Het doel van de studie is een inschatting te maken van de emissiereductie door toepassing van het emissiearme systeem van sproeien en spoelen met ammoniak- en geurvrije vloeistof en toediening van ureaseremmer op de vloer.
3.2
Op grond van Titel 2.2 van de Regeling heeft de minister bij het primaire besluit een bedrag van € 2.844.101,- aan [naam 1] verleend. Dat is € 1.244.041,- lager dan [naam 1] heeft aangevraagd. Dit komt omdat volgens de minister de afschrijvingskosten van de betreffende stal niet subsidiabel zijn. In het besluit op bezwaar heeft de minister dit besluit gehandhaafd.
Zaaknummer 22/104
4.1
[naam 1] heeft op 7 april 2021 een subsidie van in totaal € 1.296.322,- aangevraagd voor het project ‘ [naam 14] ’. [naam 1] voert het project samen uit met [naam 14] B.V., [naam 6] en [naam 15] B.V. Het project is gericht op het winnen van energie uit de mest met behulp van een te realiseren monovergister en het winnen van mineralen uit eigen mest om de kringloop op het bedrijf te sluiten.
4.2
Op grond van Titel 2.2 van de Regeling heeft de minister bij het primaire besluit een bedrag van € 1.297.762,- aan [naam 1] verleend. Het toegekende subsidiebedrag is conform het door [naam 1] aangevraagde subsidiebedrag, maar niet alle door [naam 1] opgevoerde kosten, waaronder ‘gebruik stal’, zijn subsidiabel geacht. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van [naam 1] gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 5 augustus 2021 herroepen en het subsidiebedrag hoger vastgesteld op € 1.337.010,-. De minister heeft namelijk voor de deelnemer [naam 14] V.O.F. de subsidieverlening met € 39.248,- verhoogd.
5 [naam 1] treedt in alle zaken voor de subsidieaanvraag op als penvoerder.
Standpunt van [naam 1]
6. [naam 1] voert aan dat de afschrijvingskosten van de bestaande stallen wel degelijk subsidiabel zijn op grond van artikel 25, derde lid, aanhef en onder c, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Agvv). [naam 1] is van mening dat de minister ten onrechte artikel 10 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit) bij de beoordeling van de afschrijvingskosten betrekt. Volgens artikel 25 van de Agvv zijn de afschrijvingskosten op bestaande gebouwen een investering in een innovatieproject die volgens artikel 25 van de Agvv wel degelijk voor subsidie in aanmerking komt zolang de bestaande stal wordt gebruikt voor het project. Het standpunt van de minister zou betekenen dat deze afschrijvingskosten nooit subsidiabel kunnen zijn. Voor zover artikel 10 van het Kaderbesluit wel bij de beoordeling van de subsidie voor afschrijving op bestaande gebouwen dient te worden betrokken, wijst [naam 1] op de omstandigheid dat vanzelfsprekend is dat de bestaande stallen in de projecten direct verbonden zijn aan de activiteiten van de innovatieprojecten. De stallen worden namelijk met de nodige aanpassingen gebruikt voor de uitvoering van de activiteiten van het innovatieproject.
Standpunt van de minister
7. De minister voert aan dat voor de vraag wat subsidiabele kosten zijn, artikel 2.2.12, aanhef en onder a, van de Regeling leidend is. Dit artikellid verwijst naar de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Agvv “voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling”. De afschrijvingskosten van de bestaande stallen hebben geen betrekking op de experimentele ontwikkelingsprojecten. De bestaande stallen maakten ook al vóór de projecten onderdeel uit van de reguliere bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven. De projecten zijn gericht op brongerichte verduurzaming, de bestaande stallen als zodanig hebben daar geen betrekking op. Bovendien zijn volgens de minister de afschrijvingskosten van de bestaande stallen geen redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit.
Beoordeling door het College
8. Het College stelt allereerst vast dat [naam 1] in de zaak 22/104 in beroep naar voren heeft gebracht dat de minister ten onrechte de opgevoerde kosten voor ‘controle en techniek scheiden en drogen’ niet ook in fase twee subsidiabel heeft geacht. In het verlengde hiervan heeft [naam 1] een beroep gedaan op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Ter zitting heeft [naam 1] verklaard dat zij deze beroepsgronden laat vallen.
9.
De precieze tekst van het wettelijk kader over de subsidiabele kosten zoals hier aan de orde is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak. Het College volstaat in de overwegingen hieronder met een verkorte weergave ervan.
10. Op grond van artikel 10 van het Kaderbesluit komen voor subsidie in aanmerking de redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit. Net als de minister is het College van oordeel dat er in de vier projecten onvoldoende verbondenheid bestaat tussen de afschrijvingskosten van de bestaande stallen en de subsidiabele activiteiten van het project. De bestaande stallen als zodanig maken geen deel uit van die projecten. De projecten waarvoor [naam 1] subsidie heeft aangevraagd zijn gericht op brongerichte verduurzaming. De innovatieprojecten zijn niet gericht op de bouw of het gebruik van een stal, maar op de toepassing van mogelijke technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting die zouden kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming. Alleen kosten van die investeringen zijn subsidiabel. De bestaande stallen maken onderdeel uit van een reguliere bedrijfsvoering en dat was ook al zo vóór de projecten. Dat de projecten in de bestaande stallen worden uitgevoerd, maakt dat niet anders. De afschrijvingskosten van de stallen zijn dus niet direct verbonden met de uitvoering van de projecten. Dit betekent dat die kosten niet voor subsidie in aanmerking komen.
11. Het College volgt [naam 1] niet in haar betoog dat voor de vraag wat subsidiabele kosten zijn, artikel 25, derde lid, aanhef en onder c, van de Agvv leidend is. De Agvv bevat niet een grondslag voor subsidieverlening, maar bepaalt alleen binnen welke grenzen bepaalde steun (waaronder subsidie) op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar wordt verklaard.
12. Artikel 2.2.12, aanhef en onder a, van de Regeling bevat, in het kader van de onderzoeks- en ontwikkelingsfase voor brongerichte verduurzaming van stallen, een nadere beperking van wat subsidiabele kosten zijn: het moeten kosten zijn als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Agvv en de kosten moeten betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling. Deze beperking doet niet af aan de vaststelling dat de kosten op grond van artikel 10 van het Kaderbesluit niet subsidiabel zijn.
13. Het College is dan ook van oordeel dat de minister de kostenpost ‘afschrijving bestaande stallen’ terecht niet subsidiabel heeft geacht.
Conclusie
14. De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. H.O. Kerkmeester en mr. F. van der Wel, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2023.
w.g. J.H. de Wildt w,g T. Kuiper

Bijlage – relevante bepalingen

Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Agvv)
“Artikel 25 Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten
1. Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2. Het gesteunde deel van het onderzoeks- en ontwikkelingsproject valt volledig binnen één of meer van de volgende categorieën:
a. a) fundamenteel onderzoek;
b) industrieel onderzoek;
c) experimentele ontwikkeling;
d) haalbaarheidsstudies.
3. De in aanmerking komende kosten van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten worden bij een specifieke categorie onderzoek en ontwikkeling ingedeeld en betreffen:
(…)
c) kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;
(…)”.

Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit)

Artikel 10
1. Voor subsidie komen de redelijk gemaakte kosten in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit.
(…)

Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (de Regeling)

Artikel 2.2.2. Subsidieverstrekking
1. De minister verstrekt op grond van deze paragraaf op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een innovatieproject gericht op brongerichte verduurzaming op een veehouderijlocatie van:
a. een varkenshouderijonderneming;
b. een melkgeitenhouderijonderneming;
c. een melkveehouderijonderneming; of
d. een vleeskalverhouderijonderneming.
(…)
Artikel 2.2.10. Subsidiabele activiteiten
Voor zover de subsidie betrekking heeft op de onderzoeks- en ontwikkelingsfase wordt deze verstrekt aan de veehouderijonderneming of veehouderijondernemingen, of een andere onderneming of andere ondernemingen, binnen het samenwerkingsverband ten behoeve van experimentele ontwikkeling, industrieel onderzoek of haalbaarheidsstudies met betrekking tot:
a. investeringen in technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting die zouden kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming in bestaande stalsystemen of nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen; of
b. managementmaatregelen die kunnen leiden tot brongerichte verduurzaming in bestaande stalsystemen of nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen.
Artikel 2.2.12. Subsidiabele kosten
Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase komen uitsluitend de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
a. de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling;
b. de kosten, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover deze betrekking hebben op een haalbaarheidsstudie.