ECLI:NL:CBB:2023:187
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing subsidie aanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De vennootschap, die een pannenkoekenhuis exploiteert, had een aanvraag ingediend voor subsidie, maar deze werd afgewezen omdat de minister van mening was dat de vennootschap niet voldeed aan de vereisten van het minimumbedrag aan vaste lasten en een omzetverlies van ten minste 30%. De vennootschap was van mening dat de minister een andere referentieperiode had moeten hanteren, aangezien zij zich als startende ondernemer beschouwde na de aankoop van een nieuw pand in [plaats 1] in maart 2019. De minister had echter de referentieperiode van artikel 2.2.2 van de TVL toegepast, die niet in haar voordeel uitpakte.
Tijdens de zitting op 23 februari 2023 heeft het College de argumenten van beide partijen gehoord. De vennootschap stelde dat de beëindiging van de huurovereenkomst van haar vorige pand in [plaats 2] door de gemeente, ten behoeve van infrastructurele werkzaamheden, een bijzonder geval opleverde. De minister daarentegen betoogde dat de vennootschap niet als startende onderneming kon worden aangemerkt, omdat zij al sinds 1998 ingeschreven stond bij de Kamer van Koophandel en de activiteiten had voortgezet onder dezelfde SBI-code.
Het College oordeelde dat de minister niet voldoende had gemotiveerd waarom de situatie van de vennootschap geen bijzonder geval opleverde. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bijzondere omstandigheden van de vennootschap. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de vennootschap tot een bedrag van € 1.674,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de minister bij het afwijzen van subsidieaanvragen, vooral in situaties waarin bijzondere omstandigheden spelen.