ECLI:NL:CBB:2023:155

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
22/717
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat inzake subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een vennootschap tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De vennootschap had bezwaar gemaakt tegen de subsidieverlening op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020. De minister had op 9 maart 2021 een subsidie van € 29.072,03 toegekend, maar in een later besluit van 16 maart 2022 werd het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard. De vennootschap stelde beroep in tegen dit bestreden besluit, waarbij verwarring was ontstaan over twee besluiten met verschillende subsidiebedragen. Tijdens de zitting op 13 maart 2023 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Het College heeft onmiddellijk uitspraak gedaan na sluiting van het onderzoek ter zitting.

De uitspraak van het College verklaart het beroep ongegrond, maar draagt de minister op om het betaalde griffierecht van € 365,- aan de vennootschap te vergoeden en veroordeelt de minister in de proceskosten van de vennootschap tot een bedrag van € 1.674,-. Het College motiveert deze beslissing door te stellen dat de juistheid van de door de minister gehanteerde omzet niet in geschil is en dat er geen reden is om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. De verwarring die is ontstaan door de aankondiging van terugvordering in het bestreden besluit, heeft echter geleid tot de proceskostenveroordeling. De minister heeft ter zitting erkend dat de aankondiging van terugvordering onjuist was en heeft bevestigd dat er geen terugvordering zal plaatsvinden op basis van het bestreden besluit.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/717
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2023 in de zaak tussen

B.V. [naam] , te [woonplaats] , (de vennootschap)

(gemachtigde: E.J. Kenter AA),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. W. Dam).

Procesverloop

Met het besluit van 9 maart 2021 (de subsidieverlening) heeft de minister aan de vennootschap op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 een subsidie toegekend van € 29.072,03.
Met het besluit van 16 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap tegen de subsidieverlening ongegrond verklaard.
De vennootschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
De zitting was op 13 maart 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de vennootschap te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de vennootschap tot een bedrag van € 1.674,-.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op 31 augustus 2021 heeft de minister de subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 vastgesteld op € 40.700,85. Op grond van die subsidievaststelling heeft de minister aan de vennootschap – aanvullend op een eerder betaalde voorschot – een bedrag van € 17.443,22 betaald. De juistheid van de subsidievaststelling en de door de minister gehanteerde omzet is niet in geschil. De vennootschap heeft ook geen rechtsmiddel daartegen ingezet. Per e-mail en ter zitting heeft de minister toegezegd dat hij het besluit van 31 augustus 2021 niet zal herzien.
3. In het bestreden besluit heeft de minister ongegrond verklaard het bezwaar van de vennootschap dat was gericht tegen de hoogte van de omzet op basis waarvan de subsidie is verleend. In het bestreden besluit is daarbij het volgende vermeld:
“Nu er een vaststelling heeft plaatsgevonden op basis van de door uw cliënte opgegeven omzet van € 295.604,00 – die tot op heden niet is onderbouwd – dient de nabetaling die uw cliënte heeft ontvangen bij beschikking van 31 augustus 2021 van € 17.443,22 terug te worden betaald. Uw cliënte ontvangt hierover nog apart bericht.”
De minister heeft voorafgaand aan de zitting erkend dat deze aankondiging van terugvordering onjuist was. Ter zitting heeft de minister bevestigd dat onjuist is het uitgangspunt dat de vaststelling heeft plaatsgevonden op basis van de niet onderbouwde omzet en nog eens expliciet toegezegd dat geen terugvordering van het bedrag van € 17.443,22 zal plaatsvinden op grond van het bestreden besluit. De minister houdt echter vast aan de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de gehanteerde omzet.
4. Nu niet in geschil is dat de minister bij de subsidieverlening van de juiste omzet is uitgegaan, ziet het College geen reden voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
5. Door de aankondiging van terugvordering in het bestreden besluit is wel verwarring bij de vennootschap ontstaan. Er waren immers twee besluiten met twee verschillende bedragen. Daarbovenop ging het bestreden besluit uit van een lager subsidiebedrag dan in de subsidievaststelling, terwijl het bestreden besluit dateerde van na de subsidievaststelling.
6. Om die reden veroordeelt het College de minister in de proceskosten van de vennootschap. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
7. Om dezelfde reden bepaalt het College dat de minister aan de vennootschap het betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2023.
w.g. M. van Duuren w.g. M.B.L. van der Weele