In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een vennootschap tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De vennootschap had bezwaar gemaakt tegen de subsidieverlening op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020. De minister had op 9 maart 2021 een subsidie van € 29.072,03 toegekend, maar in een later besluit van 16 maart 2022 werd het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard. De vennootschap stelde beroep in tegen dit bestreden besluit, waarbij verwarring was ontstaan over twee besluiten met verschillende subsidiebedragen. Tijdens de zitting op 13 maart 2023 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Het College heeft onmiddellijk uitspraak gedaan na sluiting van het onderzoek ter zitting.
De uitspraak van het College verklaart het beroep ongegrond, maar draagt de minister op om het betaalde griffierecht van € 365,- aan de vennootschap te vergoeden en veroordeelt de minister in de proceskosten van de vennootschap tot een bedrag van € 1.674,-. Het College motiveert deze beslissing door te stellen dat de juistheid van de door de minister gehanteerde omzet niet in geschil is en dat er geen reden is om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. De verwarring die is ontstaan door de aankondiging van terugvordering in het bestreden besluit, heeft echter geleid tot de proceskostenveroordeling. De minister heeft ter zitting erkend dat de aankondiging van terugvordering onjuist was en heeft bevestigd dat er geen terugvordering zal plaatsvinden op basis van het bestreden besluit.