In deze tussenuitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 7 maart 2023, staat de vaststelling van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL-regeling) centraal. Appellante, een vennootschap onder firma, had een aanvraag ingediend voor subsidie voor het vierde kwartaal van 2020, maar de verweerder, de minister van Economische Zaken en Klimaat, stelde de subsidie vast op € 0. Dit besluit was gebaseerd op de omzetcijfers die bekend waren bij de Belastingdienst, waaruit bleek dat appellante niet voldeed aan de eis van 30% omzetverlies ten opzichte van de referentieperiode in 2019.
Appellante voerde echter aan dat de door haar opgegeven omzetcijfers afweken van die van de Belastingdienst en dat zij wel degelijk voldeed aan de voorwaarden voor de subsidie. De verweerder had in zijn besluit geen rekening gehouden met de door appellante overgelegde stukken, waaronder de aangifte omzetbelasting, en had enkel de gegevens van de Belastingdienst gebruikt. Het College oordeelde dat de verweerder onzorgvuldig had gehandeld door de stukken van appellante niet te betrekken bij de besluitvorming en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was.
Het College heeft de verweerder opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of een ander besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak. De verdere beslissing over de proceskosten en het griffierecht zal worden aangehouden tot de einduitspraak op het beroep.