ECLI:NL:CBB:2023:100

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
19/239 en 19/1460
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen heffing Diergezondheidsfonds schapen en geiten

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 28 februari 2023, betreft het beroep van V.O.F. [naam 1] tegen de heffingen van het Diergezondheidsfonds voor de jaren 2017 en 2018. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had de definitieve heffing voor 2017 vastgesteld op € 364,00 en voor 2018 op € 441,90. Appellante betwistte deze heffingen, stellende dat het aantal schapen en geiten op haar bedrijf veel lager was dan geregistreerd in het identificatie- en registratiesysteem (I&R-systeem). Tijdens een controle door de NVWA op 9 juni 2016 werd vastgesteld dat er slechts 19 schapen aanwezig waren, terwijl het I&R-systeem 340 schapen aangaf. Het College oordeelde dat de minister het I&R-systeem als uitgangspunt mocht nemen, behoudens tegenbewijs. Aangezien appellante voldoende tegenbewijs had geleverd, verklaarde het College het beroep gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de heffingen. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 3.705,-.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummers: 19/239 en 19/1460

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

V.O.F. [naam 1] , te [plaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. J.M. Pals),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (de minister)

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Met het besluit van 19 juni 2018 heeft de minister de definitieve heffing Diergezondheidsfonds schapen/ geiten 2017 voor [naam 1] vastgesteld op
€ 364,00.
Met het besluit van 8 november 2018 (bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] gericht tegen de heffing voor 2017 ongegrond verklaard.
Met het besluit van 12 februari 2019 heeft de minister de definitieve heffing Diergezondheidsfonds schapen/ geiten 2018 voor [naam 1] vastgesteld op
€ 441,90.
Met het besluit van 20 augustus 2019 (bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] gericht tegen de heffing voor 2018 ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten I en II.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2022. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens [naam 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. W.L.C. Rijk, namens de minister.

Overwegingen

1. De heffing voor het Diergezondheidsfonds schapen/ geiten wordt vastgesteld door het
gemiddeld aantal schapen en geiten dat in een jaar wordt gehouden te vermenigvuldigen met een in het Besluit diergezondheidsheffing vastgesteld tarief. De minister heeft de heffingen van [naam 1] gebaseerd op een gemiddeld aantal van 354 schapen en geiten in 2017 en 360 schapen en geiten in 2018. Voor 2017 was het tarief € 1,03 per schaap/geit en voor 2018 was het tarief € 1,2275 per schaap/geit. Op basis van deze berekening heeft de minister de definitieve heffing voor de jaren 2017 en 2018 vastgesteld op € 364,00 en
€ 441,90.
2. In de bestreden besluiten heeft de minister de bezwaren van [naam 1]
tegen de heffingen ongegrond verklaard.
Gronden van beroep
3. [naam 1] voert aan dat de minister bij het opleggen van de heffingen is
uitgegaan van een te hoog aantal schapen en geiten. De minister is ten onrechte uitgegaan van informatie uit het systeem voor identificatie en registratie van dieren (I&R-systeem) en niet van het werkelijke aantal schapen en geiten dat door [naam 1] werd gehouden. Het aantal schapen en geiten is niet juist geregistreerd in het I&R-systeem. [naam 1] heeft elke gebeurtenis (aan- en afvoer) met betrekking tot de schapen gemeld via het I&R-systeem, maar door een fout in het I&R-systeem zijn over ongeveer 340 schapen geen kennisgevingen in dit systeem verwerkt. De economische politierechter heeft vastgesteld dat het I&R systeem in of omstreeks de periode van 21 februari 2015 tot en met 21 mei 2015, niet voortdurend naar behoren heeft gewerkt en dat het systeem daardoor toen onvoldoende betrouwbaar was wat betreft de daarin gedane meldingen. De minister is verantwoordelijk voor de juistheid van de informatie in het I&R-systeem. Bij een controle op 9 juni 2016 hebben toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vastgesteld dat op het bedrijf van appellante slechts 19 schapen aanwezig waren, terwijl dit er volgens het I&R-systeem 340 waren.
Welke voorschriften zijn van toepassing?
4. Voor de beoordeling van deze zaak gaat het College uit van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling door het College
5.1
Op grond van artikel 1 van de Regeling diergezondheidsheffing wordt het aantal schapen dat in een kalenderjaar wordt gehouden, bedoeld in artikel 91f, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, berekend door het aantal aanwezige dieren op 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november van dat kalenderjaar op te tellen en te delen door vier. Het College is van oordeel dat de minister voor wat betreft het vaststellen van het aantal dieren het I&R-systeem als uitgangspunt mag nemen, behoudens tegenbewijs. Het College ziet zich voor de vraag gesteld of [naam 1] voldoende tegenbewijs heeft geleverd om bij de berekening van de heffing af te wijken van het I&R-systeem. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2
Op 9 juni 2016 hebben twee toezichthouders van de NVWA op het perceel van [naam 1] een controle uitgevoerd naar de naleving van de Regeling identificatie en registratie van dieren. Hun bevindingen zijn vastgelegd in een door hen op ambtseed en ambtsbelofte opgesteld en ondertekend proces-verbaal van 8 augustus 2016. In dit proces-verbaal staat dat door telling is vastgesteld dat er 19 schapen, 24 lammeren en 5 geiten fysiek aanwezig waren. Op grond van artikel 91c, lid 3, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met artikel 2, aanhef en sub a, onder 4, van het Besluit diergezondheidsheffing is geen heffing verschuldigd als er minder dan 26 schapen worden gehouden. De heffing voor het jaar 2016 is naar aanleiding van de controle door de NVWA dan ook gecrediteerd, zodat [naam 1] voor het jaar 2016 geen heffing hoefde te betalen. De minister wist dan ook al in 2016 dat het feitelijk aantal dieren niet in overeenstemming was met de registratie in het I&R-register. De NVWA beschikt bovendien over lijsten waarin de afmeldingen van de schapen zijn opgenomen die door een foutmelding niet in het I&R-systeem zijn geregistreerd. Ook heeft de minister ter zitting bevestigd dat niet wordt betwist dat de in het I&R-systeem geregistreerde dieren in de jaren 2017 en 2018 niet meer op het bedrijf aanwezig waren. Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat [naam 1] heeft aangetoond, dat het aantal aanwezige dieren op haar bedrijf in 2017 en 2018 veel lager was dan het aantal dat was geregistreerd in het I&R-register. De minister mocht zich bij het opleggen van de heffing dan ook niet baseren op de, ook volgens hem, evident onjuiste gegevens uit het I&R-systeem.
6. Het College zal het beroep gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen. Het College ziet aanleiding om zelf in de zaken te voorzien. Uit de door [naam 1] doorgegeven aantallen blijkt dat er in de jaren 2017 en in 2018 minder dan 26 schapen werden gehouden op het bedrijf. Deze aantallen zijn door de minister niet betwist. Op grond van artikel 91c, lid 3, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met artikel 2, aanhef en sub a, onder 4, van het Besluit diergezondheidsheffing is [naam 1] over de jaren 2017 en 2018 dan ook geen heffing verschuldigd. Het College zal de bestreden besluiten vernietigen, de besluiten van 19 juni 2018 en 12 februari 2019 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten I en II.
7. Het College veroordeelt de minister in de door [naam 1] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.705,- (2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften met een waarde per punt van
€ 597,-, 2 punten voor het indienen van de hoger beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten I en II;
  • herroept de besluiten van 19 juni 2018 en 12 februari 2019;
  • bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten I en II
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 676,- aan [naam 1] te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 3.705,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, mr. M.C. Stoové en mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
w.g. T. Pavićević w.g. E. van Kampen

Bijlage

De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 91c
1. De diergezondheidsheffing wordt geheven ter zake van het houden in de uitoefening van een bedrijf van:
(…)
d. schapen;
(...)
3. De diergezondheidsheffing wordt, in afwijking van het eerste en tweede lid, niet geheven voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diersoorten indien het aantal dieren dat van die diersoort op het bedrijf wordt gehouden niet meer bedraagt dan een in die maatregel voor die diersoort bepaald aantal.
Artikel 91e
De diergezondheidsheffing wordt geheven:
a. voor het houden van dieren in de uitoefening van een bedrijf: van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of het samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat, een bedrijf voert waar de dieren gehouden worden;
(…)
Artikel 91f
1. De diergezondheidsheffing voor het houden van dieren wordt geheven naar het aantal dieren van een diersoort of diercategorie dat in een kalenderjaar wordt gehouden.
2 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de berekeningswijze van het aantal dieren, bedoeld in het eerste lid, welke regels per diersoort of diercategorie kunnen verschillen.
(…)
Artikel 93
1. De diergezondheidsheffing wordt door Onze Minister per kalenderjaar geheven.
(…)"
Het Besluit van 25 november 2017, houdende regels met betrekking tot de diergezondheidsheffing, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 2
De aan te wijzen diersoorten en het voor die diersoorten te bepalen aantal, bedoeld in:
a artikel 91c, derde lid, van de wet, zijn:
(…)
4°. 25 schapen;
(…)
b. artikel 91d, derde lid, van de wet, zijn:
1°: 25 schapen, en
2°. 25 geiten.
De Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 20 november 2017, nr. WJZ/17119157, houdende regels met betrekking tot de uitvoering van de diergezondheidsheffing, luidt voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 1
Het aantal:
a. schapen;
(…);
dat in een kalenderjaar wordt gehouden, bedoeld in artikel 91f, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt berekend door het aantal aanwezige dieren op 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november van dat kalenderjaar op te tellen en te delen door vier.”