6.6Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van [naam 2] gegrond is ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen a en c.
De uitspraak van de accountantskamer wordt in zoverre vernietigd.
Het College zal met toepassing van artikel 43 van de Wtra, de zaak zelf afdoen en de klachtonderdelen a en c alsnog ongegrond verklaren.
Het hoger beroep van [naam 1] (zaak 20/390)
7. [naam 1] heeft op 1 mei 2020 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 20 maart 2020. Hierbij heeft zij het College verzocht
om de uitspraak van de accountantskamer wat betreft de klachten b, d, e, f en g alsnog gegrond te verklaren en wat betreft de klachten a en c in stand te laten.
8. Op 9 juni 2020 heeft het College de het bij het hoger beroep behorende gronden van 2 juni 2020 ontvangen, waarin [naam 1] heeft aangevoerd dat de klachtonderdelen a en c met betrekking tot [naam 3] door de accountantskamer ten onrechte ongegrond zijn verklaard.
Nu dit laatste punt een inhoudelijk nieuwe hoger beroepsgrond betreft en deze na afloop van de hoger beroepstermijn van zes weken is ingediend, is het hoger beroep naar het oordeel van het College op dit punt niet-ontvankelijk.
9. Voor zover het hoger beroep van [naam 1] is gericht tegen het oordeel van de accountantskamer over de klachtonderdelen b, d, e, f en g overweegt het College het volgende.
10. In hoger beroep heeft [naam 1] betoogd dat de gegevens die in het document ‘Zakelijke rekening melkrundveehouderij’ zijn opgenomen zonder haar toestemming door [naam 5] zijn aangeleverd.
11. Het College is van oordeel dat zij ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit document door [naam 5] is opgesteld en evenmin dat [naam 5] , althans [naam 2] of [naam 3] , daarbij enige betrokkenheid heeft gehad.
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel, is het daarom ongegrond.
12. [naam 1] heeft in hoger beroep betoogd dat het door [naam 5] op 7 maart 2017 opgestelde overzicht ‘ [naam 8] / 11001964/07-03-2017’ buiten de VOF om is verstrekt aan [naam 6] , terwijl zij hierover niet is geïnformeerd of geraadpleegd. Ook zou het haar pas zijn toegezonden in het tweede kwartaal van 2017, terwijl het al in maart 2017 aan [naam 6] was toegezonden.
13. Het College overweegt dat genoemd overzicht van kosten en verrekeningen ten behoeve van [naam 6] is opgemaakt en niet ten behoeve van de VOF. Niet in geschil is dat [naam 1] het overzicht in het tweede kwartaal van 2017 heeft ontvangen, nadat [naam 6] het in maart 2017 had ontvangen. Niet gebleken is dat [naam 1] hiervan nadeel heeft ondervonden. [naam 1] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het stuk feitelijke onjuistheden zou bevatten. Gezien het vorengaande ziet het College ook in hoger beroep niet in dat het financiële overzicht niet correct is of dat met het opstellen of versturen hiervan andere beginselen geschonden zouden zijn.
Het hoger beroep is daarom ook in zoverre ongegrond.
14. [naam 1] stelt in hoger beroep dat [naam 6] het document ‘Waarderingssystematiek bij de bedrijfsoverdracht (2016)’, opgesteld door [naam 5] , heeft ingebracht in de gerechtelijke procedure over de ontbinding van de VOF en dat hij op zijn eigen initiatief en niet op verzoek van de rechtbank heeft gedaan. Het document is niet aan haar verstuurd en bevat meerdere onjuistheden.
15. Het College overweegt dat niet aannemelijk is gemaakt dat het document onjuist dan wel onvolledig is. Het document bevat een beschrijving van en toelichting op de bij de bedrijfsoverdracht gehanteerde waarderingssystematiek. Ook als later zou blijken dat daarbij onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd, maakt dat die beschrijving niet onjuist. Gesteld noch gebleken is verder dat het document op grond van het vereiste van een deugdelijke grondslag eerder aan [naam 1] had moeten worden voorgelegd. [naam 1] kende het stuk en heeft haar opvattingen erover bijtijds aan de rechtbank bekend kunnen maken, zodat zij door het inbrengen in de gerechtelijke procedure niet is benadeeld.
Het hoger beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel, is daarom ongegrond.
16. [naam 1] heeft in hoger beroep betoogd dat de accountantskamer haar klacht ten aanzien van de e-mail van [naam 3] van 8 maart 2019 met als onderwerp ‘Grootboek 2012 en 2013’ ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien de e-mail pas is verstuurd in 2019 en deze voor haar wel degelijk nieuwe informatie bevatte.