ECLI:NL:CBB:2022:825

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
22/363
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 december 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de minister van Economische Zaken en Klimaat, als verweerder. De zaak betreft de intrekking van een subsidie die was toegekend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL-regeling). De appellante had aanvankelijk een subsidie van € 2.663,70 ontvangen voor de maanden juni, juli en augustus 2020, maar verweerder had een bedrag van € 1.370,98 aan teveel ontvangen voorschot teruggevorderd. Bij het bestreden besluit van 21 januari 2022 verklaarde verweerder het bezwaar van appellante ongegrond en handhaafde het primaire besluit, waarbij de subsidie werd ingetrokken.

Tijdens de zitting op 22 december 2022 heeft de appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de intrekking van de subsidie onterecht was. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de intrekking van de subsidie onderdeel uitmaakte van het bestreden besluit. Het College heeft vastgesteld dat er geen grondslag meer was voor de intrekking, aangezien verweerder zijn standpunt over het vestigingsvereiste had herzien. Hierdoor kon het bestreden besluit niet in stand blijven voor zover het de intrekking van de subsidie betrof.

Het College heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de intrekking van de subsidie betreft, en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gedaan en de beslissing is genomen door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van griffier mr. A. Verhoeven.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/363

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellante,

(gemachtigde: mr. R. Oosterbroek)
en

de minister van Economische zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Dam en mr. S.M. Piron).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidie voor appellante op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL-regeling) voor de periode juni, juli en augustus van 2020 (TVL1) vastgesteld op € 2.663,70 en een bedrag aan van € 1.370, 98 aan teveel ontvangen voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 21 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft vervolgens de subsidie ingetrokken.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2022.
Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de subsidie van appellante is ingetrokken;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.518,-.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Appellante heeft het bestreden besluit zo opgevat dat de intrekking van de subsidie daarvan onderdeel uitmaakt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de intrekking inderdaad onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. Daarmee staat niet meer ter discussie dat het bestreden besluit tevens het besluit tot intrekking van de subsidie van appellante bevat. Het beroep van appellante is alleen gericht tegen die intrekking. Het beroep van appellante is niet gericht tegen de vaststelling.
3. Verweerder is ter zitting teruggekomen op zijn standpunt dat appellante niet voldoet aan het vestigingsvereiste. Dit standpunt lag ten grondslag aan het intrekken van de subsidie van appellante. Nu verweerder is teruggekomen op zijn standpunt is er geen grondslag meer voor de intrekking. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven voor zover daarbij de subsidie van appellante is ingetrokken.
4. Het beroep is gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de subsidie van appellante is ingetrokken. Het bestreden besluit blijft voor het overige in stand.
5. Het College veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.
w.g. C.T. Aalbers w.g. A. Verhoeven