1.3Appellante kan zich er niet in vinden dat zij moet concurreren met GVB Commercieel, terwijl GVB Commercieel volgens appellante concurrentievoordelen heeft doordat zij behoort tot hetzelfde concern, GVB Holding N.V. (GVB Holding), als de concessiehouder GVB Exploitatie B.V. (GVB Exploitatie). Appellante is bereid en in staat om de exploitatie van de Westpoortbus op zich te nemen. Dat heeft zij willen tonen door, op 13 april 2021, eveneens te verzoeken om ontheffing. Verweerder heeft, op 9 juli 2021, ook op dat verzoek positief beslist. Appellante heeft van die ontheffing tot op heden geen gebruik gemaakt.
2. Het beroep van appellante heeft van rechtswege mede betrekking op het besluit van september 2021.
3. De beroepsgronden van appellante hangen voor een deel met elkaar samen en zijn deels overlappend. Het College heeft bij zijn beoordeling de beroepsgronden als volgt onderscheiden. Het College zal eerst bespreken of de ontheffing in strijd is met artikel 29, eerste lid, tweede volzin, van de Wp 2000, daarna of de ontheffing in strijd is met Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (PSOVerordening), vervolgens of aan de ontheffing een voorwaarde had moeten worden verbonden over tariefscheiding en ten slotte de verwijzing naar de Wet markt en overheid.
Is de ontheffing verleend in strijd met artikel 29, eerste lid, tweede volzin, van de Wp 2000?
4. Artikel 29, eerste lid, van de Wp 2000 luidt: “De concessieverlener kan een ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 19, eerste lid, aan een ieder, die openbaar vervoer anders dan per trein wil verrichten of die verzoekt om door een ander dan de desbetreffende concessiehouder openbaar vervoer anders dan per trein te laten verrichten in een gebied waarvoor aan de verzoeker geen concessie is verleend. De ontheffing, bedoeld in de vorige zin, kan niet worden verleend aan de concessiehouder van het gebied waarvoor openbaar vervoer anders dan per trein wordt verzocht.”
5. Appellante betoogt dat verweerder het begrip “concessiehouder” in deze bepaling te beperkt uitlegt door daar alleen GVB Exploitatie onder te scharen. Aangesloten moet worden bij het begrip “interne exploitant” zoals gedefinieerd in artikel 2, aanhef en onder j, van de PSO-verordening. In combinatie met de juridische structuur van het GVB-concern volgt daaruit dat dit gehele concern, en dus niet alleen GVB Exploitatie, in het concessiegebied Amsterdam interne exploitant is. Omdat GVB Exploitatie en GVB Commercieel beide tot het concern behoren, is de ontheffing in wezen gevraagd door en verleend aan de concessiehouder van het desbetreffende concessiegebied. Verweerder had de ontheffing dan ook op grond van artikel 29, eerste lid, tweede volzin, van de Wp 2000 moeten weigeren.