ECLI:NL:CBB:2022:807

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
21/1312
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een fritesaardappelteler in het kader van de COVID-19 tegemoetkoming

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 20 december 2022, zaaknummer 21/1312, staat de vraag centraal of appellante, een landbouwbedrijf, kan worden aangemerkt als gedupeerde fritesaardappelteler op basis van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO). De appellante had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming, maar de verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, had deze aanvraag afgewezen en vastgesteld op € 0,-. De reden hiervoor was dat de appellante niet voldeed aan de criteria van een gedupeerde teler, omdat zij niet zelf de beslissingen over de teelt nam, maar enkel een adviserende rol vervulde. De grondeigenaren waren degenen die de percelen in de Gecombineerde opgaven hadden opgegeven en de beslissingen over de teelt namen. De appellante had weliswaar overeenkomsten met de grondeigenaren, maar deze werden niet als voldoende bewijs gezien om haar status als gedupeerde teler te rechtvaardigen.

De uitspraak benadrukt dat de appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overeenkomsten niet overeenkomen met de feitelijke situatie. De verklaringen van de grondeigenaren over de intentie om gezamenlijk aardappelen te telen, werden niet als voldoende onderbouwing gezien. Het College concludeert dat de appellante niet kan worden aangemerkt als gedupeerde teler en bevestigt de beslissing van de verweerder. Het beroep van de appellante wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 21/1312
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen
Landbouwbedrijf [naam 1], te [woonplaats] , appellante
(gemachtigde: mr. H.A. van Bommel),
en
de
minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigden: mr. drs. P.J. Kooiman en A.G. Wassink).
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de tegemoetkoming op grond van Regeling tegemoetkoming landbouw- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 17.829,- teruggevorderd.
Bij besluit van 18 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2022. Namens appellante is verschenen [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Aanleiding voor deze procedure1. Appellante, een vennootschap onder firma, heeft op 18 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de TLTO. Deze aanvraag is aangevuld op 3 juli 2021.Verweerder heeft appellante op 18 juni 2020 een tegemoetkoming verleend voor een bedrag van € 59.430,-. Appellante heeft een voorschot ontvangen van 30%.
Op 28 januari 2021 heeft appellante een verzoek ingediend om over te gaan tot vaststelling van de verstrekte tegemoetkoming.
Standpunt verweerder
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellante niet kwalificeert als een gedupeerde teler van fritesaardappelen in de zin van artikel 1 van de Regeling. Om die reden heeft verweerder de tegemoetkoming vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van
€ 17.829,- teruggevorderd. Uit de door appellante overgelegde bewijsstukken blijkt volgens verweerder dat sprake is van loonwerk. Appellante brengt immers alle werkzaamheden die door haar zijn verricht in rekening bij de eigenaren van de percelen waarop de teelt plaatsvindt. Daarnaast heeft appellante de aardappelen tegen de contractueel overeengekomen prijs van de grondeigenaren gekocht. Daarmee kan appellante als handelaar worden aangemerkt. Dat deze grondeigenaren hun percelen in de Gecombineerde opgave 2019 hebben opgegeven, betekent volgens verweerder dat zij zichzelf als landbouwer en als teler van de aardappelen hebben aangemerkt. Uit een vergelijking met (andere) dossiers waarbij sprake is van zogeheten deelteelt, blijkt volgens verweerder dat de werkzaamheden volgens de deelteeltovereenkomsten worden gedeeld, in ieder geval niet in rekening gebracht bij de andere partij, waarna de opbrengst van de aardappelen op basis van een vooraf afgesproken verdeling zou worden verdeeld.
Standpunt appellante3. Appellante stelt dat zij wel degelijk is aan te merken als een gedupeerde teler van fritesaardappelen. Zij heeft aardappelen geteeld op gronden van derden op basis van met hen gesloten zogenoemde deelteeltovereenkomsten. Deelteeltovereenkomsten zijn in de branche/praktijk niet ongebruikelijk. Partijen maken daarin afspraken over de te verrichten werkzaamheden op het perceel en de kosten/vergoedingen die samenhangen met het gebruik van de grond. De werkzaamheden en kosten/vergoedingen worden gedeeld of verdeeld. Het is tevens gebruikelijk dat de eigenaar de gronden opgeeft in de Gecombineerde opgave.
Bij het opstellen van de overeenkomsten heeft appellante gebruik gemaakt van een op internet gevonden voorbeeld van een deelteeltovereenkomst. De bepaling dat de werkzaamheden voor de teelt door appellante zullen worden gefactureerd, sluit echter niet aan bij hetgeen partijen daadwerkelijk zijn overeengekomen. Appellante heeft daarom in de bezwaarfase verklaringen van de eigenaren van de betrokken (teelt-)percelen overgelegd. De grondeigenaren geven in die verklaringen volgens appellante aan dat wel degelijk sprake is van deelteeltovereenkomsten. Op de gronden zijn gezamenlijk consumptieaardappelen geteeld. Ook is aangegeven dat de verantwoordelijkheid omtrent het telen en de oogst, en de in dat kader te verrichten werkzaamheden, feitelijk bij appellante lag. Oftewel: de verantwoordelijkheid en de zeggenschap omtrent het teeltplan lag bij appellante. Daar draait het volgens appellante (ook) om in de Regeling. Verder is het bemesten van de grond in overleg met de grondeigenaren gebeurd. De grond is bemest met dierlijke meststoffen van het door de grondeigenaren gehouden vee. De daarmee samenhangende kosten waren voor rekening van de grondeigenaren, maar het tijdstip van bemesten en de hoeveelheid mest (per kubieke meter) is in overleg met appellante gebeurd. Ofwel: alle werkzaamheden die verband houden met het gebruik van de grond en de teelt zijn door betrokken partijen gedeeld. Appellante werkt al een aantal jaren op deze wijze met de betrokken grondeigenaren samen. Zij draagt daarbij het financiële risico van de teelt. Dat de grondeigenaren zelf niet ook hebben verzocht om een tegemoetkoming op grond van de TLTO, is voor appellante een aanwijzing dat geen sprake is van een overeenkomst van loonwerk, zoals verweerder meent.
Wettelijk kader4. De TLTO voorziet in een (eenmalige) tegemoetkoming aan een gedupeerde teler die in de periode van 16 maart tot en met 31 augustus 2020 als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 zijn fritesaardappelen niet kan afzetten aan de aardappelverwerkende voedingsmiddelenindustrie voor de productie van diepgevroren of koelverse aardappelproducten of aan de groothandel of detailhandel (in kleinverpakking) (artikel 7, eerste lid, van de TLTO). Onder een gedupeerde teler wordt verstaan: een teler van fritesaardappelen (artikel 1, eerste lid, van de TLTO). De precieze tekst van het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling door het College5. De vraag die het College moet beantwoorden is of appellante kan worden aangemerkt als een gedupeerde fritesaardappelteler. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daarover het volgende.
6. Appellante heeft overeenkomsten overgelegd met [naam 3] alsmede met Landbouw- en veeteeltbedrijf [naam 4] B.V. (thans [naam 5] B.V.) In deze (gelijkluidende) overeenkomsten van 4 april 2019 is vastgelegd dat de grondeigenaren de percelen inbrengen, deze percelen in de Gecombineerde opgave(n) opgeven en zorg dragen voor de aanvoer en het aanwenden van mest. Ook de toeslagen en heffingen zijn voor rekening van de grondeigenaren. Appellante geeft advies aan de grondeigenaren over de aardappelteelt en de werkzaamheden, inspecteert het gewas wekelijks en brengt advies uit over de uit te voeren maatregelen en/of werkzaamheden. Hierna volgt overleg met de grondeigenaren over de te nemen stappen, maatregelen en werkzaamheden. De werkzaamheden specifiek voor de aardappelteelt worden door appellante gedaan en worden doorberekend aan de grondeigenaren. Het tijdstip van oogsten wordt in overleg bepaald. Tot slot heeft appellante zich gecommitteerd om het veldgewas over te nemen voor een vaste prijs van € 9,65 per 100 kg. De geoogste kilogrammen worden door appellante bepaald middels weegbonnen.
7. Verweerder acht volgens het bestreden besluit van belang dat de grondeigenaren zelf de percelen hebben opgegeven in de Gecombineerde opgave, dat appellante de door haar verrichte werkzaamheden aan hen in rekening brengt en appellante de aardappelen tegen de contractueel overeengekomen prijs van de grondeigenaren koopt. Ter zitting heeft verweerder hieraan onder meer toegevoegd het eveneens van belang te vinden dat de grondeigenaren degenen zijn die de beslissingen over de teelt nemen en dat appellante daarover slechts adviseert. Het College is met verweerder van oordeel dat dit complex van factoren de conclusie rechtvaardigt dat appellante niet als gedupeerde teler van fritesaardappelen in de zin van de TLTO kan worden aangemerkt. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overeenkomsten, die in dit kader ter beoordeling staan en waar appellante zich (ook) op beroept, niet overeenkomen met de feitelijke situatie. De in dat verband in bezwaar overgelegde (gelijkluidende) verklaringen van de betrokken grondeigenaren over de intentie om gezamenlijk consumptieaardappelen te telen, zijn niet voldoende om te kunnen weerleggen wat uit de overeenkomsten volgt. In deze verklaringen wordt weliswaar gesteld dat de verantwoordelijkheid omtrent het telen en de oogst, en de in dat kader te verrichten handelingen feitelijk bij appellante liggen, maar het blijft bij deze enkele stelling, die niet nader wordt onderbouwd. Dat de afzet van de aardappelen via appellante loopt, zoals in de verklaringen staat, ontkracht niet hetgeen verweerder daarover heeft overwogen. Dat appellante, zoals voor het eerst op de zitting is verklaard, een vaste vergoeding per hectare aan de grondeigenaren betaalt voor het gebruik van de grond – en zij feitelijk de aardappelen niet koopt –, is evenmin onderbouwd. Hoewel het College begrijpt dat appellante mogelijk gehinderd is in de afzet van de aardappelen gedurende de periode waarin de coronamaatregelen golden, behoort zij niet tot de groep – gedupeerde telers – waarvoor de TLTO tegemoetkoming is bedoeld. Dit betekent dat verweerder de tegemoetkoming terecht op € 0,- heeft vastgesteld. Het betoog van appellante slaagt niet.
8.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
w.g. I.M. Ludwig w.g. C.E.C.M. van Roosmalen
BIJLAGE
Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 (begripsbepalingen)
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
aardappelverwerkende voedingsmiddelenindustrie: alle bedrijven in binnen- en buitenland die aardappelen verwerken tot producten voor menselijke consumptie;
(…)
fritesaardappelen: consumptieaardappelen die bestemd zijn voor verwerking tot voedingsmiddelen in de aardappelverwerkende voedingsmiddelenindustrie;
(…)
gedupeerde teler:teler van fritesaardappelen;
(…)

Hoofdstuk 3 Consumptieaardappelen

Artikel 7 (verstrekking en hoogte tegemoetkoming)
1. De minister verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan een gedupeerde teler die in de periode van 16 maart 2020 tot en met 31 augustus 2020 als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 zijn fritesaardappelen niet kan afzetten aan de aardappelverwerkende voedingsmiddelenindustrie voor de productie van diepgevroren of koelverse aardappelproducten of aan de groothandel of detailhandel (in kleinverpakking).
2. De tegemoetkoming bedraagt per gedupeerde teler maximaal 6 cent per kilo fritesaardappelen die in de periode van 16 maart tot en met 31 augustus 2020 niet kunnen worden afgezet aan de aardappelverwerkende voedingsmiddelenindustrie voor de productie van diepgevroren of koelverse aardappelproducten of aan de groothandel of detailhandel (in kleinverpakking), met een minimumbedrag van € 1.000,– en een maximum van € 150.000,– per gedupeerde teler, verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen en uit andere hoofde ontvangen steun of uitkeringen, bedoeld in artikel 11, tweede lid.