In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 20 december 2022, zaaknummer 21/1312, staat de vraag centraal of appellante, een landbouwbedrijf, kan worden aangemerkt als gedupeerde fritesaardappelteler op basis van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO). De appellante had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming, maar de verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, had deze aanvraag afgewezen en vastgesteld op € 0,-. De reden hiervoor was dat de appellante niet voldeed aan de criteria van een gedupeerde teler, omdat zij niet zelf de beslissingen over de teelt nam, maar enkel een adviserende rol vervulde. De grondeigenaren waren degenen die de percelen in de Gecombineerde opgaven hadden opgegeven en de beslissingen over de teelt namen. De appellante had weliswaar overeenkomsten met de grondeigenaren, maar deze werden niet als voldoende bewijs gezien om haar status als gedupeerde teler te rechtvaardigen.
De uitspraak benadrukt dat de appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overeenkomsten niet overeenkomen met de feitelijke situatie. De verklaringen van de grondeigenaren over de intentie om gezamenlijk aardappelen te telen, werden niet als voldoende onderbouwing gezien. Het College concludeert dat de appellante niet kan worden aangemerkt als gedupeerde teler en bevestigt de beslissing van de verweerder. Het beroep van de appellante wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.