4.3De voorzieningenrechter neemt spoedeisend belang aan. Verzoekster heeft weliswaar niet aannemelijk gemaaktdat zij als gevolg van de maatregel minder kuikens heeft geslacht en wat voor haar de bedrijfseconomische gevolgen zijn van de maatregel. Zij heeft echter welvoldoende aannemelijk gemaakt dat de maatregel ingrijpende gevolgen heeft voor haar bedrijfsvoering is door verzoekster wel voldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de opgelegde maatregel geen datum bevat waarop de maatregel eindigt, dat de maatregel tot gevolg heeft dat verzoekster onder verscherpt toezicht staat en dat het handhavingsbeleid van de minister uitgaat van een getrapt systeem waarbij een eenmaal opgelegde maatregel tot gevolg heeft dat bij een volgende overtreding een zwaardere maatregel kan volgen, zoals verder verlagen van de bandsnelheid. Gelet op het voorgaande neemt de voorzieningenrechter spoedeisend belang aan.
4. Verordening (EG) nr. 853/2004 luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 3
Algemene verplichtingen
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van de bijlagen II en III.
(…)
BIJLAGE III
(…)
SECTIE II: VLEES VAN PLUIMVEE EN LAGOMORFEN
(…)
HOOFDSTUK IV: HYGIËNE BIJ HET SLACHTEN
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waarin pluimvee of lagomorfen worden geslacht, moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften wordt voldaan:
(…)
5. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zonder onnodig uitstel plaatsvinden op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. Met name moeten maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat bij het uitnemen van de ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst.
(…)
8. Na keuring en verwijdering van de ingewanden moeten geslachte dieren zo spoedig mogelijk worden schoongemaakt en gekoeld tot een temperatuur van ten hoogste 4 °C, tenzij het vlees warm wordt uitgesneden.
(…)”.
Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het primaire besluit
5. De voorzieningenrechter oordeelt dat het besluit van 17 november 2022 naar verwachting in bezwaar geen stand zal houden. Zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie (EU) van 12 september 2019 (ECLI:NL:EU:2019:720) moet bijlage III, sectie II, hoofdstuk IV, punten 5 en 8, bij verordening nr. 853/2004 aldus worden uitgelegd dat een pluimveekarkas na de fase van het schoonmaken en vóór de koelfase geen zichtbare verontreiniging meer mag vertonen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de toezichthouders bij de controles zich bevonden op een positie na het vierde keurbordes maar nog voor dat de karkassen door een viertal sproeikabinetten gaan. Door de minister is niet betwist dat deze sproeikabinetten onderdeel uitmaken van de schoonmaakfase. Omdat de fase van het schoonmaken nog niet was afgerond en het verrichten van opknaphandelingen aan een karkas nog mogelijk was heeft de controle dan ook te vroeg plaatsgevonden. Dat er na het vierde keurbordes en voor de koeling volgens de minister geen locatie meer is waar de controle veilig kan plaatsvinden doet daar niet aan af. De overtreding is te vroeg vastgesteld. 6. De voorzieningenrechter weegt, na het voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het besluit, de belangen van beide partijen tegen elkaar af, om vervolgens te concluderen tot toe- of afwijzing van de gevraagde voorziening. Gelet op het voorlopig rechtmatigheidsoordeel schat de voorzieningenrechter de kans op succes van verzoekster in bezwaar in als groot. Daarmee is er meer ruimte voor het belang van verzoekster in deze belangenafweging. Het belang van verzoekster bij dit verzoek is gelegen in het voortzetten van haar bedrijfsvoering en in het voorkomen van verdere handhavingsmaatregelen. Het belang van verweerder bij de afwijzing van dit verzoek is gelegen in de volksgezondheid en in het naleven van de doelstellingen van de Unie. De belangenafweging valt uit in het voordeel van verzoekster. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat de sproeikabinetten al in 2018 zijn geplaatst en dat de minister ter zitting heeft toegelicht dat de controles in de afgelopen jaren wel op een locatie na de sproeikabinetten hebben plaatsgevonden.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe. De voorzieningenrechter bepaalt dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).