ECLI:NL:CBB:2022:799

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
21/1207
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TLTO door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft appellante, een ondernemer in de sierteelt, een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO). De aanvraag werd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit afgewezen omdat deze buiten de aanvraagtermijn was ingediend. De aanvraagtermijn liep tot 18 juni 2020, maar appellante diende haar aanvraag pas op 30 november 2020 in. Appellante stelde dat zij aanvankelijk een inschatting had gemaakt van de tegemoetkoming en dat zij had gewacht op informatie over de verrekening van een eerder ontvangen NOW-steunbedrag. De minister verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, waarna appellante beroep instelde bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Tijdens de zitting op 15 augustus 2022 werd duidelijk dat de TLTO geen ruimte biedt voor het honoreren van aanvragen die niet tijdig zijn ingediend. Het College oordeelde dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het niet indienen van haar aanvraag binnen de gestelde termijn, ongeacht haar inschatting van de tegemoetkoming. Het College concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van de aanvraagtermijn en dat het beroep van appellante ongegrond was. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd door het College afgewezen, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen.

De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Ludwig, met mr. M.B.L. van der Weele als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 13 december 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1207

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. R.P. Zijp),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om subsidie op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) afgewezen.
Bij besluit van 4 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook zijn verschenen van de kant van appellante [naam 2] en [naam 3] , en van de kant van verweerder [naam 4] .

Overwegingen

1. Appellante is een ondernemer in de sierteelt. Zij heeft op 30 november 2020 verzocht om tegemoetkoming op grond van de TLTO. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat hij is ingediend buiten de aanvraagtermijn, die liep tot 18 juni 2020 om 17:00 uur.
2. In artikel 3, derde lid, van de TLTO was aanvankelijk bepaald dat een aanvraag kon worden ingediend in de periode van 7 mei tot en met 4 juni 2020. Per 13 juni 2020 is artikel 3, derde lid, met terugwerkende kracht tot en met 7 mei 2020 gewijzigd: ‘4 juni 2020’ is vervangen door ’18 juni 2020, 17.00 uur’. In artikel 4, aanhef en onder a, van de TLTO is bepaald dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.
3. Appellante heeft haar aanvraag buiten de termijn ingediend. Als reden heeft appellante opgegeven dat zij in de aanvraagtermijn een inschatting heeft gemaakt van de tegemoetkoming die zij op grond van de TLTO kon krijgen. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat een aan haar krachtens de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) toegekend steunbedrag in mindering zou worden gebracht op een tegemoetkoming krachtens de Regeling. Het netto resultaat zou dan gering of nihil zijn, aldus appellante. Toen verweerder in augustus 2020 bekend maakte dat bij de TLTO (toch) geen verrekening van de NOW plaatsvindt, maar dat op een andere wijze rekening wordt gehouden met de NOW, heeft zij alsnog een TLTO-aanvraag ingediend.
4. De TLTO laat geen ruimte om een aanvraag te honoreren indien deze niet tijdig is ingediend. Er is niet voorzien in een hardheidsclausule. Dat appellante om de door haar genoemde redenen destijds geen aanvraag heeft ingediend dient voor haar rekening en risico te komen. Ook blijkens haar eigen inschatting bestond er immers een kans op een, zij het volgens het beroepschrift geringe, tegemoetkoming. Appellante had deze kans moeten aangrijpen. Dit geldt te meer omdat zij – anders dan destijds verweerder – het standpunt huldigt dat bij de toepassing van artikel 2, zesde lid van de TLTO rekening dient te worden met – kortweg – een uitbreiding van het teeltoppervlak door het aanbrengen van systeem van dubbel-laagse teelt, in welk geval mogelijk recht zou bestaan op een nog veel hogere TLTOvergoeding. Door niet tijdig een aanvraag in te dienen heeft appellante ook de kans laten lopen dit standpunt (eventueel in een procedure) aan te vechten. De conclusie uit het voorgaande luidt dat verweerder terecht in afwijzende zin heeft beslist.
5. Met betrekking tot het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder gesteld dat van gelijke gevallen geen sprake is. In het betreffende geval, waarin een verzoek om schadevergoeding is gehonoreerd ter hoogte van de tegemoetkoming op grond van de TLTO waarop betrokkene recht zou hebben gehad in het geval van een tijdige aanvraag, lag het volgens verweerder, anders dan bij appellante, juist niet voor de hand om een aanvraag te doen, omdat de NOW-uitkering hoger was dan te verwachten tegemoetkoming op grond van de TLTO. Dat dit niet juist zou zijn, is het College niet gebleken. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel treft dan ook geen doel. In dit verband is verder evenmin sprake van willekeur, zoals appellante lijkt te betogen.
6. Conclusie is dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.
w.g. I.M. Ludwig w.g. M.B.L. van der Weele