ECLI:NL:CBB:2022:798

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
21/1367
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 december 2022, zaaknummer 21/1367, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021 centraal. De appellante, een onderneming, had een subsidie aangevraagd die door de minister van Economische Zaken en Klimaat was afgewezen. In het verweerschrift erkende de verweerder dat bij de verlening van de subsidie ten onrechte was uitgegaan van SBI-code 20.14.1 in plaats van SBI-code 72.19.2, waardoor de eerste beroepsgrond van appellante slaagde.

De tweede beroepsgrond van appellante betrof de vraag of een subsidie die zij in het eerste kwartaal van 2019 had ontvangen, meegeteld moest worden bij de referentieomzet voor het omzetverlies. Het College oordeelde dat deze subsidie niet kon worden beschouwd als opbrengst uit levering van goederen en diensten in de zin van de TVL, omdat het een stimuleringssubsidie betrof voor R&D-activiteiten zonder directe tegenprestatie. De appellante had geen omzetbelasting afgedragen over deze subsidie, wat ook een reden was om deze niet mee te tellen.

Het College concludeerde dat het beroep gegrond was, het bestreden besluit vernietigd moest worden en verweerder een nieuw besluit op bezwaar moest nemen binnen drie maanden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 3.036,-.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1367

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. M.J. Bik),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de door appellante aangevraagde subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021, afgewezen
.
Appellante heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 26 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gegrond verklaard en het besluit van 11 mei 2021 herroepen.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is op 15 juni 2022 door een enkelvoudige kamer op zitting behandeld. Vervolgens is het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij brief van 21 juli 2022 heeft het College partijen medegedeeld dat het
onderzoek is heropend en de zaak naar een meervoudige kamer is verwezen.
Het beroep is vervolgens op 22 september 2022 door de meervoudige kamer op zitting behandeld. Appellante is daarbij vertegenwoordigd door [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.1
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de feitelijke activiteiten van de onderneming aansluiten bij de SBI-code 20.14.1 en heeft vervolgens een berekening gemaakt op grond van de overgelegde gegevens van het eerste kwartaal van 2019 en de aangifte omzetbelasting over de verwachte omzet in het eerste kwartaal van 2021. Hiertegen is de eerste beroepsgrond van appellante gericht.
2.2
In het verweerschrift heeft verweerder erkend dat hij bij de verlening van subsidie op grond van de TVL voor Q1 van 2021 had dienen uit te gaan van SBI-code 72.19.2 en niet van SBI-code 20.14.1. De eerste beroepsgrond van appellante slaagt daarom.
3.1
Appellante heeft aan haar tweede beroepsgrond ten grondslag gelegd dat de door haar in het eerste kwartaal van 2019 ontvangen subsidie van € 199.375,-- , die namens de Europese Commissie is verleend op grond van ‘ [naam 3] ’ (hierna: de overeenkomst), dient te worden meegeteld bij de referentieomzet eerste kwartaal 2019 en in aanmerking dient te worden genomen bij de bepaling van het omzetverlies. De overeenkomst betreft een project voor de duur van 48 maanden, ingaand op 1 november 2018. Het subsidiebedrag van € 199.375,-- is door appellante in het eerste kwartaal 2019 ontvangen. Appellante heeft hierover geen omzetbelasting afgedragen.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de subsidie niet kan worden meegeteld bij de referentieomzet eerste kwartaal 2019 omdat hierover geen omzetbelasting is afgedragen en omdat de subsidie ook overigens niet als omzet in de zin van de TVL beschouwd kan worden. Er is geen sprake van het leveren van een dienst aan de verstrekker van de subsidies of fondsen. De subsidie is een stimuleringssubsidie die is verstrekt voor R&D-activiteiten waarbij appellante zelf de begunstigde is. Uit de [naam 3] blijkt niet dat de subsidie is bedoeld voor de levering van een dienst of product aan de Europese Commissie. De Europese Commissie draagt financieel bij aan de activiteiten vanuit een algemeen belang, maar ontvangt geen dienst of product waar zij direct baat bij heeft. De Europese Commissie bepaalt vooraf niet wat er precies moet worden opgeleverd, maar bepaalt alleen het maatschappelijke thema waaraan een project moet bijdragen. Appellante blijft eigenaar van de resultaten van haar onderzoek.
3.3.1
Artikel 1.1 van de TVL bepaalt dat in deze regeling onder omzet wordt verstaan de opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen.
3.3.2
Ingevolge artikel 2.2.2, vijfde lid van de TVL wordt, indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Ingevolge het zesde lid van dit artikel is, voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen bedoeld in het vijfde lid, de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.
3.4
Naar het oordeel van het College kan de Europese subsidie niet worden beschouwd als de opbrengst uit levering van goederen en diensten uit onderneming in de zin van artikel 1.1 van de TVL. Zoals door appellante ter zitting toegelicht, wordt in de overeenkomst aan appellante subsidie toegekend voor onderzoek naar mogelijke procesontwerpen voor de omzetting van bio-isobutanol uit ‘municipal solid waste’ (MSW) naar glycerol tertiary butyl ether (GTBE), dat als hulpbrandstof kan worden toegevoegd aan benzine of diesel. Gebleken is dat de subsidieverstrekker van appellante geen tegenprestatie kan eisen in de vorm van een concreet (bruikbaar) procesontwerp, niet verplicht is eventuele procesontwerpen daadwerkelijk af te nemen en geen aanspraak kan maken op het intellectueel eigendom hiervan. Hieruit blijkt dat deze subsidie niet kan worden beschouwd als een opbrengst uit levering van goederen en diensten uit onderneming in de zin van artikel 1.1 van de TVL, zodat geen sprake is van omzet in de zin van de TVL. Eerder lijkt de subsidie bedoeld om te stimuleren dat – in het algemeen belang – onderzoek wordt gedaan naar bruikbare procesontwerpen voor de omzetting van huisvuil naar (hulp)brandstof. Voor zover appellante een beroep doet op de uitspraak van het College van 26 april 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:270), is het College van oordeel dat dit geen vergelijkbaar geval betreft. Het ging in die uitspraak om een producent van toneelproducties en uitvoeringen, waarbij de inkomsten uit fondsenwerving (waaronder subsidies), anders dan in deze zaak, waren gekoppeld aan een prestatie, namelijk het geven van voorstellingen, en de fondsenverstrekkers na het geven van de voorstellingen beoordeelden of de producent had voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de toegezegde gelden. De tweede beroepsgrond van appellante faalt.
4. De conclusie is dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
5. Het College kan niet zelf in de zaak voorzien omdat de hoogte van het omzetverlies nog niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College stelt hiervoor een termijn van drie maanden.
6. Het College veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze stelt het College voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 3.036,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van het bovenstaande;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan appellante te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 3.036,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, mr. M. van Duuren en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.
w.g. H.S.J. Albers w.g. H.G. Egter van Wissekerke

BIJLAGE

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)

Artikel 1.1. (begripsbepalingen)
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
omzet: opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen;
omzet in de referentieperiode: omzet als bedoeld in artikel 2.1.2, tweede, onderscheidenlijk derde lid of artikel 2.2.2, tweede, onderscheidenlijk derde lid;
omzet in de subsidieperiode: omzet als bedoeld in artikel 2.1.2, vierde lid, of artikel 2.2.2, vierde lid;
omzetverlies: omzetverlies als bedoeld in artikel 2.1.2, eerste lid of artikel 2.2.2, eerste lid;
Paragraaf 2.2. Subsidie vaste lasten voor de periode januari, februari en maart 2021
Artikel 2.2.1. (verstrekking subsidie)
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021.
2 De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;
e. (…)
(…)
5 In afwijking van het tweede lid, onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB-onderneming indien ten genoegen van de minister blijkt dat de MKB-onderneming op 15 maart 2020 feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage is opgenomen.
Artikel 2.2.2. (bepaling omzetverlies)
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2 De omzet in de referentieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2019.
3 (…)
4 De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2021.
5 Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.
6 Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het vijfde lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.
7 (…)