In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 december 2022, zaaknummer 21/1367, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021 centraal. De appellante, een onderneming, had een subsidie aangevraagd die door de minister van Economische Zaken en Klimaat was afgewezen. In het verweerschrift erkende de verweerder dat bij de verlening van de subsidie ten onrechte was uitgegaan van SBI-code 20.14.1 in plaats van SBI-code 72.19.2, waardoor de eerste beroepsgrond van appellante slaagde.
De tweede beroepsgrond van appellante betrof de vraag of een subsidie die zij in het eerste kwartaal van 2019 had ontvangen, meegeteld moest worden bij de referentieomzet voor het omzetverlies. Het College oordeelde dat deze subsidie niet kon worden beschouwd als opbrengst uit levering van goederen en diensten in de zin van de TVL, omdat het een stimuleringssubsidie betrof voor R&D-activiteiten zonder directe tegenprestatie. De appellante had geen omzetbelasting afgedragen over deze subsidie, wat ook een reden was om deze niet mee te tellen.
Het College concludeerde dat het beroep gegrond was, het bestreden besluit vernietigd moest worden en verweerder een nieuw besluit op bezwaar moest nemen binnen drie maanden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 3.036,-.