ECLI:NL:CBB:2022:756

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
22/544
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding in subsidieaanvraag TVL COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister, waarin de subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor de periode oktober tot en met december 2020 was vastgesteld. Het primaire besluit, dat op 21 juli 2021 was genomen, stelde de subsidie vast op een bedrag van € 3.112,93. De appellante heeft echter haar bezwaar te laat ingediend, waardoor het bezwaar door de minister niet-ontvankelijk werd verklaard.

De appellante stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij het primaire besluit aanvankelijk anders had geïnterpreteerd. Ze dacht dat het bedrag een aanvulling op een eerder ontvangen voorschot betrof en realiseerde zich pas later dat het om de totale tegemoetkoming ging, wat leidde tot de terugbetalingsverplichting. Het College oordeelde echter dat de omstandigheden die de appellante aanvoerde niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te kwalificeren. Het College wees erop dat het primaire besluit duidelijk was en dat de appellante tijdig bezwaar had moeten maken als zij het niet eens was met de vaststelling.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Brugman, met mr. I.S. Post als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 november 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , appellante,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. R.E. Groenewold en C. Zieleman LLB).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan appellante verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID19 (TVL) voor de periode oktober tot en met december 2020 vastgesteld.
Bij besluit van 1 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 28 september 2022 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens appellante en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

1. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
2. Tussen partijen is niet in geschil en ook het College stelt vast dat appellante te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. De vraag is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. Appellante voert aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat zij het primaire besluit aanvankelijk anders heeft gelezen. Boven het besluit stond het woord ‘tegemoetkoming’ en het genoemde bedrag van € 3.112,93 leek haar logisch als aanvulling op het al ontvangen voorschot. Daarom zag zij geen reden om bezwaar te maken. Pas later realiseerde appellante zich dat het genoemde bedrag de totale tegemoetkoming betrof en dat zij dus een bedrag moest terugbetalen. Toen was de bezwaartermijn echter al verstreken.
4. Het College oordeelt dat de door appellante aangevoerde omstandigheden de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. De omstandigheid dat appellante het primaire besluit aanvankelijk anders heeft gelezen en zich niet tijdig heeft gerealiseerd dat het genoemde bedrag de totale tegemoetkoming betrof, waardoor zij pas na afloop van de bezwaartermijn een bezwaarschrift heeft ingediend, komt voor risico van appellante. Het primaire besluit vermeldt in de kop dat het gaat over de ‘vaststelling van uw subsidieverlening Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL Q4 2020). Onder het vetgedrukte kopje ‘beslissing’ staat vermeld dat de subsidie wordt vastgesteld op € 3.122,93 en op de tweede bladzijde staat onder het vetgedrukte kopje ‘terugbetaling’ vermeld dat appellante € 7.785,12 teveel heeft ontvangen en dit moet terugbetalen. Op bladzijde 3 staat onder het vetgedrukte kopje ‘reden voor correctie’ toegelicht waarom dit zo is. Uit het besluit blijkt dus dat de subsidie op een lager bedrag is vastgesteld. Als appellante het hiermee niet eens was, had zij daartegen tijdig bezwaar moeten maken, zoals ook is toegelicht onder het vetgedrukte kopje ‘bezwaar’ op bladzijde 4. Verweerder heeft het bezwaar van appellante daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022.
w.g. D. Brugman w.g. I.S. Post