ECLI:NL:CBB:2022:753

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
21/761
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van subsidieverlening door College van Beroep voor het bedrijfsleven

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 november 2022 uitspraak gedaan in het beroep van Softs Nederland B.V. tegen de minister voor Klimaat en Energie. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om herziening van een besluit tot intrekking van een eerder verleende subsidie. De subsidie was verleend voor het plaatsen van zonnepanelen op het dak van een voetbalvereniging, maar werd ingetrokken omdat de installatie niet tijdig in gebruik was genomen. Appellante, Softs Nederland B.V., had geen bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit, waardoor dit besluit onherroepelijk werd. In haar verzoek om herziening stelde appellante dat er sprake was van een misverstand en dat de subsidie ten onrechte was ingetrokken. Het College overwoog dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. Het College concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om herziening terecht was, omdat appellante niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de intrekking van de subsidie onredelijk maakten. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/761

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak tussen

Softs Nederland B.V., te Sliedrecht, appellante

(gemachtigde: [naam] ),
en

de minister voor Klimaat en Energie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A. van der Voort).

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 17 juli 2020 een aan appellante verleende subsidie ingetrokken.
Bij besluit van 26 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van appellante om het besluit van 17 juli 2020 te herzien afgewezen.
Bij besluit van 11 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2022. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van appellante en verweerder.

Overwegingen

1. Op 11 juni 2018 heeft verweerder aan appellante subsidie verleend op grond van titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie ISDE) van de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) voor het plaatsen van zonnepanelen op het dak van een voetbalvereniging. Dit project is geregistreerd onder nummer SDE1816385. Om voor de subsidie in aanmerking te komen moest de installatie uiterlijk op 11 december 2019 in gebruik genomen zijn.
2. Verweerder heeft bij brief van 12 juni 2019 appellante herinnerd aan de ingebruiknamedatum. Nadat een reactie hierop uitbleef, heeft verweerder bij brief van
10 oktober 2019 appellante nogmaals herinnerd aan de ingebruiknamedatum. Bij deze brief heeft verweerder een antwoordformulier gevoegd. Omdat ook hierop geen reactie kwam heeft verweerder bij brief van 8 november 2019 appellante nogmaals herinnerd aan de ingebruiknamedatum, met de mededeling dat als verweerder niet uiterlijk op
11 december 2019 het antwoordformulier heeft ontvangen hij de subsidieverlening zal intrekken.
3. Op 8 november 2019 heeft appellante aan verweerder een e-mail gestuurd met antwoordformulieren voor meerdere projecten. Daarbij heeft appellant twee antwoordformulieren onder projectnummer SDE1816385 ingestuurd: één waarop is aangegeven dat de aanvraag kan worden ingetrokken en één waarop is aangegeven dat de installatie voor de uiterste ingebruiknamedatum in gebruik wordt genomen.
4. Bij e-mail van 29 juni 2020 heeft verweerder het volgende aan appellante gevraagd:
“Subject: SDE1816385 Softs Nederland B.V.: productieverklaring CertiQ ontvangen, project intrekken of anders?
(...),
Op 8 november 2019 heeft u per e-mail laten weten dat dit project ingetrokken kan worden.
Op 22 juni jl. hebben we de productieverklaring van CertiQ ontvangen.
De intrekking van de subsidie is nog niet afgehandeld.
Wilt u dat wij de intrekking subsidie alsnog in gang zetten?
(...)
Wilt u aangeven wat u wenst: intrekking van de gehele subsidie of wel starten met de subsidie?
(…)”
5. In reactie hierop heeft appellante verweerder bij e-mail van 1 juli 2020 meegedeeld:
“Ik verzoek u vriendelijk om de intrekking van de subsidie alsnog in gang te zetten.
Niettemin dank ik u zeer voor de oplettendheid.”
6. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 17 juli 2020 de subsidie voor dit project ingetrokken. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
7. Bij e-mail van 24 november 2020 heeft appellante verzocht om het intrekkingsbesluit te herzien. Zij wijst erop dat als gevolg van een misverstand bij haar de subsidie ten onrechte is ingetrokken. Zij vraagt verweerder of deze fout kan worden hersteld, omdat het project bij de voetbalvereniging waar het is uitgevoerd een positieve uitzondering is op een reeks niet geslaagde projecten. Het project is volledig operationeel en de subsidie wordt volledig doorgegeven aan de voetbalvereniging, die daardoor meer geld overhoudt voor haar kerntaak.
8. Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit afgewezen. Daartoe acht verweerder het volgende van belang. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit van 17 juli 2020 waardoor dit besluit onherroepelijk en rechtens onaantastbaar is geworden. Bij een verzoek om herziening van een onherroepelijk en rechtens onaantastbaar geworden besluit hanteert verweerder vanwege de rechtszekerheid en uit oogpunt van doelmatig bestuur een vaste uitvoeringspraktijk. Deze vaste uitvoeringspraktijk houdt in dat verweerder eerst nagaat of bij het verzoek om herziening nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Pas als daarvan sprake is beoordeelt hij of deze aangevoerde feiten of omstandigheden zodanig zijn dat hij het besluit moet herzien. Verweerder heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren zijn gekomen. Appellante had tegen het intrekkingsbesluit bezwaar kunnen maken en in die procedure alles kunnen aanvoeren wat zij aan het verzoek om herziening ten grondslag heeft gelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In aanvulling op de motivering van het primaire besluit wijst verweerder erop dat niet is gebleken van een overduidelijke vergissing aan de kant van appellante.
9. In beroep voert appellante aan dat zij door verweerder op het verkeerde spoor is gezet, omdat verweerder op maar één antwoordformulier heeft gereageerd en niets heeft gezegd over het gelijktijdig ontvangen andere antwoordformulier voor hetzelfde project. Volgens appellante was het indienen van de tegenstrijdige antwoordformulieren een overduidelijke vergissing die verweerder op een meer expliciete wijze kenbaar had kunnen maken aan appellante. Verder beroept appellante zich op overmacht en bijzondere omstandigheden omdat haar organisatie gedwongen was om anders te gaan werken als gevolg van de coronapandemie. Haar medewerkers moesten thuiswerken en de communicatie en sommige administratieve handelingen moesten plotseling anders georganiseerd worden. Appellante voert ook aan dat verweerder bij het afwegen van de belangen rekening had moeten houden met het maatschappelijke belang van verduurzaming, ook voor kleinere verduurzamingsbudgetten. Appellante wijst er tot slot op dat de door haar aangevraagde subsidie volledig ten goede komt aan de voetbalvereniging.
10. Het College overweegt dat bij een verzoek om terug te komen van een onherroepelijk geworden besluit een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om het verzoek inhoudelijk te behandelen. Daarbij zal het bestuursorgaan het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwegen en kan het bestuursorgaan het verzoek inwilligen of afwijzen. Echter, het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om – in afwijking hiervan en zoals ook in dit geval is gedaan – het verzoek onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende of belastende besluit af te wijzen. Voorwaarde is dan wel dat niet gebleken mag zijn van een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of van een relevante wijziging van het recht. Als het bestuursorgaan ervoor gekozen heeft om het verzoek zonder inhoudelijke behandeling af te wijzen, dan zal de bestuursrechter toetsen of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat zich geen nieuw feit of veranderde omstandigheid of een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan. Als dat het geval is, heeft het bestuursorgaan het verzoek terecht afgewezen, behalve als er sprake is van evidente onredelijkheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 3 november 2020 ECLI:NL:CBB:2020:781.
11. Volgens vaste rechtspraak moet het bij nieuwe feiten en veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb gaan om feiten en omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus behoorden te worden aangevoerd. Appellante heeft dergelijke nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden niet aangevoerd. Zij beroept zich vooral op de maatschappelijke impact van het intrekkingsbesluit, omdat de voetbalvereniging waarvoor zij de subsidieaanvraag heeft verzorgd financiële schade lijdt.
12. Het College is van oordeel dat in dit geval het besluit van verweerder om vast te houden aan de intrekking van de subsidieverlening niet evident onredelijk is. Verweerder is niet zonder meer overgegaan tot het intrekkingsbesluit, maar heeft na de mededeling van appellante om de subsidie in te trekken appellante eerst nog gewezen op de melding van CertiQ en appellante gevraagd of zij wel wil intrekken of juist wil doorgaan met de subsidie. Er zijn geen aanwijzingen dat appellante daarbij op het verkeerde been is gezet door verweerder. Verweerder heeft in de herinneringsbrieven en ook later in het intrekkingsbesluit niet alleen het projectnummer genoemd, maar in de aanhef ook steeds het adres van het project. Appellante heeft er expliciet mee ingestemd dat verweerder de subsidie intrekt, terwijl appellante tegen het intrekkingsbesluit bezwaar had kunnen en ook had moeten maken als zij het daarmee niet eens was. Reeds in die procedure had zij alles wat zij in het verzoek om herziening heeft aangevoerd naar voren kunnen brengen. Verweerder wijst daar terecht op. De mogelijke financiële gevolgen van de intrekking van de subsidie voor de voetbalvereniging en het maatschappelijk belang van verduurzaming zijn geen omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden. De subsidie was verleend aan appellante en niet aan de voetbalvereniging, zodat niet de vraag voorligt of de intrekking van de subsidie evident onredelijk is voor de voetbalvereniging, maar of de intrekking evident onredelijk is voor appellante zelf. Dat laatste is niet het geval. Datzelfde geldt voor de gestelde maatschappelijke impact; die mogelijke impact betekent niet dat de intrekking voor appellante evident onredelijk is.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. J.H. de Wildt en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.
w.g. A. Venekamp w.g. M.B. van Zantvoort