ECLI:NL:CBB:2022:750

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
21/905
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering subsidie TLTO door sierteeltondernemer

In deze zaak heeft de Middenweg B.V., h.o.d.n. Butterfly Orchids, beroep ingesteld tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de terugvordering van een subsidie op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO). De minister had bij besluit van 3 februari 2021 de subsidie vastgesteld op nihil en het betaalde voorschot van € 224.562,80 teruggevorderd, omdat de omzetderving van appellante minder dan 30% zou zijn. Appellante had eerder een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming, die was toegewezen voor een bedrag van € 449.125,60, maar de minister stelde dat niet was voldaan aan de vereisten voor tegemoetkoming volgens de TLTO.

Tijdens de zitting op 15 augustus 2022 heeft appellante betoogd dat haar teeltoppervlak met meer dan 10% was vergroot, wat volgens haar recht gaf op een andere berekening van de tegemoetkoming. De minister betwistte dit en stelde dat de uitbreiding niet aannemelijk was gemaakt, onder andere omdat appellante geen facturen of andere bewijsmiddelen had overgelegd. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling te onderbouwen. Het College concludeert dat de minister de omzetderving terecht heeft vastgesteld en dat het beroep ongegrond is.

De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, met mr. M.B.L. van der Weele als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 november 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak tussen

Middenweg B.V., h.o.d.n. Butterfly Orchids, te Andel, appellante

(gemachtigde: mr. P.J.M. Boomaars),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidie op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) vastgesteld op nihil en het betaalde voorschot van € 224.562,80 teruggevorderd.
Bij besluit van 12 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook zijn verschenen van de kant van appellante [naam 1] , en van de kant van verweerder [naam 2] .

Overwegingen

1. Appellante is een ondernemer in de sierteelt. Zij exploiteert een orchideeënkwekerij in een kas. Appellante heeft op 16 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming. Bij besluit van dezelfde datum is deze aanvraag toegewezen voor een bedrag van € 449.125,60. Appellante heeft een voorschot ontvangen van 50%. Op 26 november 2020 heeft appellante een verzoek ingediend om over te gaan tot vaststelling van de verstrekte tegemoetkoming.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat appellante een omzetderving van minder dan 30% heeft gehad, zodat niet is voldaan aan de vereisten voor tegemoetkoming op grond van de TLTO. Daarom heeft verweerder de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 224.562,80 teruggevorderd.
3. In artikel 2, tweede lid, van de TLTO is bepaald hoe de omzetderving moet worden vastgesteld. Verweerder heeft in het primaire besluit de tegemoetkoming berekend volgens deze bepaling. Appellante meent dat verweerder echter niet deze bepaling had moeten toepassen, maar het zesde lid van artikel 2. Daarin is bepaald dat de tegemoetkoming wordt berekend op basis van de omzetderving per vierkante meter teeltoppervlak indien een gedupeerde onderneming in de sierteelt het teeltoppervlak na 12 maart 2017 met minimaal 10% heeft uitgebreid. Het geschil gaat erover of de onderneming van appellante aan deze eis voldoet.
4. Appellante meent dat dit het geval is en voert in dat verband aan dat de oppervlakte van de kas weliswaar hetzelfde is gebleven, maar dat het teeltoppervlak in de kas is vergroot met meer dan 10 %. Dit is volgens appellante gebeurd met een uitbreiding van het aantal banen in de koude afdeling van de kas en van het aantal containers per baan, alsmede met een vergroting van zowel het bruto als het netto teeltoppervlak per container. Bij de aanvraag om vaststelling is appellante dan ook niet uitgegaan van de daadwerkelijk gerealiseerde gemiddelde omzet in de periode 2017-2019, maar heeft zij gerekend met een groeiscenario van 32,6 %. Verweerder meent dat het teeltoppervlak met het efficiënter benutten van de bestaande ruimte niet is gewijzigd. De Regeling biedt volgens verweerder geen aanknopingspunten om de tegemoetkoming te berekenen aan de hand van het aantal plantenpotten en derhalve ook niet om op grond daarvan te bepalen of sprake is van uitbreiding van het teeltoppervlak van minimaal 10 %. De cijfermatige onderbouwing (zowel nette als bruto teeltoppervlak) die appellante in dat verband heeft gegeven kan in ieder geval daaraan niet ten grondslag worden gelegd. Verder wijst verweerder erop dat appellante de uitbreiding van het aantal containers pas aanvoert in beroep en deze op geen enkele wijze staaft, bijvoorbeeld met facturen die betrekking hebben op de hiermee gevoerde investering. In ieder geval is volgens verweerder geen sprake van het plaatsen van containers in meerdere lagen zoals in de tussenuitspraak van het College van 24 mei 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:251).
5. Voor zover appellante zich op het standpunt stelt dat het aantal geteelde stelen van belang is, overweegt het College - met verweerder - dat de Regeling geen aanknopingspunten bevat om de tegemoetkoming te berekenen aan de hand van het aantal planten.
6. Verder heeft appellante weliswaar gesteld dat er sprake is van uitbreiding van het teeltoppervlak op de door haar beschreven wijze, maar heeft zij dit niet aannemelijk gemaakt. Dit geldt ook voor het in het aanvullend beroepschrift genoemde aanbrengen en aanpassen van de nodige teeltvoorzieningen en machines. Dat facturen om uiteenlopende redenen ontbreken maakt niet dat zonder meer dient te worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van appellante daaromtrent. Het ligt op de weg van appellante als aanvrager van de tegemoetkoming om aan te tonen dat zij in aanmerking komt voor de afwijkende berekening van het zesde lid van artikel 2 van de TLTO. Daarbij kan ook aan andere bewijsmiddelen dan facturen worden gedacht.
7. Ter zitting is nog gesteld dat de zaak van appellante grote gelijkenis vertoont met de zaak in de uitspraak van het College van 24 mei 2022 (ECL:NL:CBB:2022:251). Het College volgt deze stelling niet. In die zaak is immers sprake van het vergroten van het teeltoppervlak door het aanbrengen van extra teeltlagen. Daarvan is in de onderhavige zaak echter geen sprake, zoals ook niet in geschil is.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de omzetderving terecht heeft vastgesteld conform het tweede lid van artikel 2 van de TLTO. Tussen partijen is niet in geschil dat de omzetderving dan uitkomt op minder dan 30%. Verweerder heeft daarom de tegemoetkoming terecht vastgesteld op nihil.
9. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet het College ook geen reden om de terugvordering van het betaalde voorschot onrechtmatig te oordelen.
10. Conclusie is dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.
w.g. I.M. Ludwig w.g. M.B.L. van der Weele