ECLI:NL:CBB:2022:747

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
22/2207
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in verband met preventieve ruiming van pluimvee vanwege vogelgriep

Op 27 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een zaak tussen een maatschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van de minister, dat op 21 oktober 2022 werd genomen. In dit besluit werd alle pluimvee van de verzoekster aangemerkt als verdacht van besmetting met vogelgriep, wat leidde tot de oplegging van verschillende maatregelen, waaronder het preventief doden van het pluimvee.

De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de maatregelen. Tijdens de zitting op 27 oktober 2022, die online plaatsvond, heeft de verzoekster zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de minister ook vertegenwoordigd was. De voorzieningenrechter heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting op dezelfde dag uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft besloten het bestreden besluit te schorsen met ingang van 29 oktober 2022 om 22:00 uur. De motivering van deze beslissing is dat de voorzieningenrechter van mening is dat het opleggen van een maatregel om pluimvee preventief te doden een ingrijpende maatregel is, die snel uitgevoerd moet worden om verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft echter ook rekening gehouden met de argumenten van de verzoekster, die aanvoerde dat er geen bewijs was van besmetting op haar bedrijf en dat andere bedrijven in vergelijkbare situaties niet waren geruimd. Desondanks heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de minister voldoende redenen had om de maatregelen door te zetten, gezien het risico van besmetting en de noodzaak om de verspreiding van vogelgriep te voorkomen.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 22/2207

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

27 oktober 2022 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] , te [plaats]

(gemachtigde: mr. J.H.B. Averdijk),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft de minister alle pluimvee van verzoekster aangemerkt als verdacht met vogelgriep en een aantal maatregelen opgelegd, waaronder het preventief doden van pluimvee.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft online plaatsgevonden op 27 oktober 2022. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder heeft namens verzoekster deelgenomen de heer [naam 2] en de heer en mevrouw [naam 3] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor de minister hebben tevens deelgenomen de dierenartsen [naam 4] en [naam 5] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit met ingang van 29 oktober 2022
om 22:00 uur.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op een bedrijf in de nabijheid van het bedrijf van verzoekster is op 21 oktober 2022 besmetting met Aviaire Influenza (vogelgriep) vastgesteld. De ruiming van dat bedrijf was die vrijdagavond afgerond. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd om de preventieve ruiming voorlopig te schorsen.
3. Verzoekster voert aan dat niet zeker is dat haar bedrijf is gelegen binnen één kilometer van het bedrijf waar besmetting met vogelgriep is vastgesteld. Over de wijze van meten doet de minister uiteenlopende uitspraken. Verzoekster ziet bovendien geen reden meer om de maatregelen uit te voeren, omdat er inmiddels al zes dagen zijn verstreken zonder dat is gebleken dat het pluimvee op haar bedrijf besmet is met vogelgriep. De dieren vertonen namelijk bij visuele inspectie geen ziekteverschijnselen. Verzoekster heeft video-opnamen gemaakt die beoordeeld zijn door haar bedrijfsdierenarts. Verder voert verzoekster aan dat andere bedrijven die binnen een straal van één kilometer van een besmetting zijn gelegen niet zijn geruimd.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het opleggen van een maatregel om pluimvee preventief te doden een ingrijpende en vergaande maatregel is. Een dergelijke maatregel kan noodzakelijk zijn om verdere verspreiding van dierziekten binnen de pluimveesector te voorkomen. Dan ligt het wel in de rede dat de maatregel zo snel mogelijk wordt uitgevoerd, langer wachten met het uitvoeren maakt de maatregel minder effectief zijn en lastiger te verteren voor de betrokken pluimveehouders.
5. De minister heeft ter zitting toegelicht dat de afstand tussen het bedrijf van verzoekster en het bedrijf waar besmetting met vogelgriep is vastgesteld, is bepaald op basis van de afstand tussen de op de percelen gelegen woningen, terwijl de afstand tussen de stallen een betere maatstaf zou zijn. Dit baat verzoekster echter niet, nu (ook) de stallen van verzoekster zijn gelegen binnen een straal van één kilometer van de stallen waar de besmetting met vogelgriep is vastgesteld.
6. Ter zitting is door de twee dierenartsen toegelicht dat een visuele inspectie niet voldoende is om te concluderen tot afwezigheid van vogelgriep en dat voor vogelgriep binnen een koppel een incubatietijd van ongeveer negen dagen geldt. Dat betekent dat er op dit moment nog een risico bestaat dat het pluimvee van verzoekster (toch) is besmet met vogelgriep. De voorzieningenrechter gaat uit van een incubatietijd van negen dagen, waar internationaal zelfs rekening wordt gehouden met een incubatietijd van 14 dagen en het Nederlandse referentielaboratorium een periode van negen dagen heeft berekend aan de hand van de in Nederland verzamelde gegevens bij uitbraken van vogelgriep. Partijen zijn het er over eens dat na de incubatietijd vanuit epidemiologisch perspectief een wezenlijk andere situatie ontstaat.
7. De minister heeft verder naar voren gebracht dat, behoudens calamiteiten die ruimingscapaciteit vergt, de ruiming binnen twee dagen en daarmee binnen de incubatietijd zal plaatsvinden. Gelet hierop en het grote belang dat is gemoeid met het voorkomen van verdere verspreiding van vogelgriep ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het bestreden besluit eerder dan 29 oktober a.s. te 22.00 uur te schorsen. Dat betekent dus dat de minister tot dat tijdstip de ruimingen kan doorzetten.
8. Voor zover verzoekster heeft aangevoerd dat andere bedrijven die binnen een straal van één kilometer van een besmetting zijn gelegen niet zijn geruimd, overweegt de voorzieningenrechter dat de minister ter zitting heeft toegelicht dat één van die gevallen niet vergelijkbaar is (het ging om een relatief klein aantal besmette vogels op een school) en dat in het andere door verzoekster genoemde geval inderdaad ruiming destijds achterwege is gelegen, maar dat naar de huidige (voortschrijdende) inzichten, inmiddels zijn er aanwijzingen van besmetting van bedrijf naar bedrijf, wel zou zijn geruimd. In die omstandigheden is het beroep van verzoekster op het gelijkheidsbeginsel naar het oordeel van de voorzieningenrechter weinig kansrijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd
het proces-verbaal te ondertekenen w.g. E. van Kampen