Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
tussenuitspraak van enkelvoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak tussen
[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellante
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Aanleiding van deze procedure
https://www.rvo.nl/actueel/nieuws/uitspraak-rechter-over-startdatum-activiteiten-tvl.
1 april 2019 is een huurcontract getekend waarin een huurvrije periode van 1 april tot en met 30 september 2019 is opgenomen. Appellante kon op het moment van de inschrijving nog niet starten met haar activiteiten. In het kantoorpand was geen kantoorkeuken en geen vloerbedekking aanwezig, het plafond lag open, er was sprake van lekkages, de internetkabel werkte niet en de brandblusmiddelen waren niet gebruiksklaar. Appellante heeft ter onderbouwing de huurovereenkomst, e-mailwisselingen over de brandblusmiddelen, een brief van de verhuurder, e-mailwisselingen met de internetprovider en foto’s van het casco kantoorpand over de periode april tot en met begin juli 2019 overgelegd. Appellante heeft het kantoorpand van april tot en met september 2019 verbouwd en ingericht. Appellante is in juli 2019, nog tijdens de verbouwing, begonnen met het ontvangen van klanten en het realiseren van omzet. Vanaf oktober 2019 realiseerde zij een normale omzet. Appellante stelt dat zij wordt benadeeld, omdat zij geen omzet had in de periode Q1 en Q2 van 2019, maar wel in 2020. Ook in 2021 heeft zij aantoonbaar omzetverlies geleden. Q1 en Q2 van 2019 zijn feitelijk geen vergelijkbare referentieperiode voor Q3 2020. Appellante stelt zich op het standpunt dat het beleid moet worden aangepast, zodat verweerder de ruimte en bevoegdheid heeft om met terugwerkende kracht uit te gaan van de omzet in Q4 2019, Q1 2020 en Q2 2020.
in ieder gevalsprake is indien de aanvrager over alle noodzakelijke vergunningen beschikt en er geen evidente juridische belemmeringen zijn die in de weg staan van het uitoefenen van zijn of haar bedrijfsactiviteiten. Deze uitspraak moet derhalve ruimer worden opgevat dan verweerder stelt.
5 juli 2019 blijkt de door appellante gestelde casco situatie. Dit wordt door verweerder niet betwist. Appellante heeft verder onderbouwd dat vanaf 1 oktober 2019 een huurkortingsperiode gold omdat het een casco ruimte betrof die appellante verder zelf moest inrichten en in de huurovereenkomst een huurvrije periode is overeengekomen van 1 april tot en met 30 september 2019. Het College is van oordeel dat appellante hiermee voldoende heeft toegelicht waarom zij door objectief bepaalbare feiten en omstandigheden niet kon starten met haar activiteiten op 2 januari 2019, de datum van de inschrijving in het Handelsregister, of
1 april 2019, de datum waarop de huurovereenkomst ingaat. Niet in geschil is dat appellante in juli 2019 is gestart met haar activiteiten en in deze maand voor het eerste omzet heeft behaald. Het College ziet hierin grond voor het oordeel de datum 1 juli 2019 als start van de activiteiten te beschouwen. Hierbij neemt het College in overweging dat verweerder desgevraagd ter zitting niet heeft kunnen toelichten hoe het in aanmerking nemen van een verbouwing bij het bepalen van de start van de activiteiten een groot risico op misbruik en oneigenlijk gebruik van de TVL met zich meebrengt. In ieder geval ziet het College in het voorliggende geval geen aanleiding om aan te nemen dat zich een dergelijk risico voordoet. Overeenkomstig artikel 3, derde lid, aanhef en eerste alinea van de TVL moet derhalve de periode augustus, september, oktober en november van 2019 als referentieperiode worden beschouwd. Het ligt nu dan ook op de weg van verweerder om aan de hand van deze referentieperiode de referentieomzet te onderzoeken.
Beslissing
- draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak een ander besluit in de plaats van het bestreden besluit te nemen, met inachtneming van deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.