ECLI:NL:CBB:2022:737

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
22/173
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding in subsidieaanvraag MKB COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, handelend onder de naam '[naam 2]', en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister, waarin de subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 voor de periode oktober tot en met december 2020 was vastgesteld. Het primaire besluit werd genomen op 20 september 2021, maar het bezwaar van de appellant werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend.

De appellant voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de minister om aanvullende informatie had gevraagd en het primaire besluit had genomen zonder deze informatie af te wachten. Het College oordeelde echter dat de appellant verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van het bezwaar en dat hij niet op tijd bezwaar had kunnen maken tegen het besluit. De appellant had de aanvullende informatie op dezelfde dag als het primaire besluit verzonden, maar het College stelde vast dat hij niet redelijkerwijs kon menen dat het besluit nog niet was genomen.

Het College concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van griffier mr. I.S. Post, en werd openbaar uitgesproken op 1 november 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam ‘ [naam 2] ’, te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. S. van Dantzig),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. R.E. Groenewold en C. Zieleman LLB).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan appellant verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID19 (TVL) voor de periode oktober tot en met december 2020 vastgesteld.
Bij besluit van 8 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 28 september 2022 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen appellant en zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

1. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
2. Tussen partijen is niet in geschil en ook het College stelt vast dat appellant te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. De vraag is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3.1
Appellant voert aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat verweerder enerzijds aan appellant om aanvullende informatie over de omzetgegevens heeft gevraagd en anderzijds zonder die aanvullende informatie af te wachten al het primaire besluit heeft genomen. Appellant is hierdoor op het verkeerde been gezet en was er niet op bedacht dat de brief van 20 september 2021 het primaire besluit betrof. Appellant verkeerde in de veronderstelling dat verweerder nog naar de aanvullende informatie zou kijken en met inachtneming van die nadere informatie tot een besluit zou komen.
3.2
Appellant voert verder aan dat de door hem aangeleverde informatie door verweerder had kunnen worden aangemerkt als een bezwaarschrift, omdat het verweerder aan de hand van die informatie duidelijk had moeten zijn dat appellant het niet eens was met de vaststelling van de TVL op nihil.
4.1
Het College stelt vast dat appellant in de ochtend van 20 september 2021 de door verweerder gevraagde aanvullende informatie digitaal heeft opgestuurd. Uit de op 20 september 2021 om 8:27 uur verzonden notificatiemail met als onderwerp ‘uw antwoord op het verzoek (…) is ontvangen’ blijkt dat verweerder deze informatie heeft ontvangen. Vervolgens heeft verweerder later op deze dag een besluit op de aanvraag genomen. Hiervan is appellant op de hoogte gesteld met een notificatiemail op dezelfde dag om 15:48 uur met als onderwerp ‘bericht over uw TVL Q4 2020-aanvraag (…)’. Naar het oordeel van het College is er geen reden om aan te nemen dat appellant niet op tijd bezwaar had kunnen maken tegen dit besluit. Het behoort tot zijn verantwoordelijkheid om goed in de gaten te houden of hij (digitale) berichten van verweerder ontvangt en daartegen tijdig bezwaar te maken. Dat volgens appellant sprake is van een onzorgvuldig genomen besluit, omdat niet of nauwelijks rekening is gehouden met de informatie die hij heeft opgestuurd, maakt dat niet anders, omdat dat juist een reden kan zijn om bezwaar te maken. Verweerder heeft het bezwaar van appellant daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.2
Het argument van appellant dat verweerder de door hem aangeleverde aanvullende informatie had kunnen aanmerken als tijdig bezwaarschrift, gaat niet op, omdat verweerder deze informatie, zoals blijkt uit de hierboven vermelde bevestiging, heeft ontvangen voordat hij het primaire besluit nam. Er is dan ook sprake van een te vroeg ingediend bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, van de Awb. Een te vroeg ingediend bezwaarschrift is alleen ontvankelijk indien het besluit ten tijde van de indiening van het bezwaar al tot stand was gekomen of de indiener van het bezwaarschrift redelijkerwijs kon menen dat dit zo was. In dit geval is dat niet aan de orde.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022.
w.g. D. Brugman w.g. I.S. Post